Mobieltjes verkopen is oorlog, en zoals in elke oorlog is het de waarheid die als eerste sneuvelt. Het voorlopige dieptepunt is de stunt rond de iPhone, die sinds 11 juli in Nederland te koop is. Daags na de lancering kopten alle kranten jubelkreten als ‘nu al uitverkocht’ en ‘niet aan te slepen’. Wat blijkt? Per filiaal waren er bewust maar tien tot twintig iPhonetjes op voorraad ingeslagen om zulke koppen te kunnen genereren.
Laatst was mijn telefoonoplader stuk. In de stad ging ik op zoek naar zo’n louche belwinkel, vol veelkleurige medemensen, telefonerend naar verre bestemmingen waarvan de minuuttarieven op de ramen hangen.
Vooralsnog trof ik alleen de shops van de heersende telecommerken: steriele toko’s met een minimale collectie mobieltjes in vitrines, als ging het hier om kunstobjecten. In alle vier de winkels die ik aandeed (T-Mobile, Hi, Vodafoon en The Phonehouse) ging het steevast als volgt: schampere blik op mijn toestel, gevolgd door de mededeling dat ‘die dingen’ niet meer gemaakt worden. Mijn Siemens is antiek. Dan de vraag: ‘Belt u prepaid?’ wat de opmaat was tot een poging mij een nieuw abonnement plus gratis toestel aan te smeren.
Moderne commercie: handel in objecten die bewust met zeer beperkte levensduur zijn gefabriceerd en met onderling incompatibele systemen en accessoires. Om de paar jaar dwingt een Copernicaanse wending alle consumenten tot een nieuw paradigma waardoor ze al hun media-apparatuur bij het grofvuil kunnen zetten, samen met hun plotseling waardeloze collecties (LP’s, videobanden, diskettes).
Ik had mij al neergelegd bij het onvermijdelijke: dat ik mijn telefoon moest offeren in de loopgraven van de commercie. Totdat de eigenaar van een kleine winkel naar het magazijn achter de toonbank verdween.
“Je hebt geluk,” zei hij bij terugkomst. “Dit is waarschijnlijk het laatste exemplaar ter wereld.”
Ik rekende af en fietste content naar huis. Deze aanschaf zal ik koesteren. Elke keer als ik mijn telefoon erop aansluit, zal het voelen als een daad van verzet, alsof ik een bloem leg op het graf waaronder de integriteit begraven ligt.
Laatst was mijn telefoonoplader stuk. In de stad ging ik op zoek naar zo’n louche belwinkel, vol veelkleurige medemensen, telefonerend naar verre bestemmingen waarvan de minuuttarieven op de ramen hangen.
Vooralsnog trof ik alleen de shops van de heersende telecommerken: steriele toko’s met een minimale collectie mobieltjes in vitrines, als ging het hier om kunstobjecten. In alle vier de winkels die ik aandeed (T-Mobile, Hi, Vodafoon en The Phonehouse) ging het steevast als volgt: schampere blik op mijn toestel, gevolgd door de mededeling dat ‘die dingen’ niet meer gemaakt worden. Mijn Siemens is antiek. Dan de vraag: ‘Belt u prepaid?’ wat de opmaat was tot een poging mij een nieuw abonnement plus gratis toestel aan te smeren.
Moderne commercie: handel in objecten die bewust met zeer beperkte levensduur zijn gefabriceerd en met onderling incompatibele systemen en accessoires. Om de paar jaar dwingt een Copernicaanse wending alle consumenten tot een nieuw paradigma waardoor ze al hun media-apparatuur bij het grofvuil kunnen zetten, samen met hun plotseling waardeloze collecties (LP’s, videobanden, diskettes).
Ik had mij al neergelegd bij het onvermijdelijke: dat ik mijn telefoon moest offeren in de loopgraven van de commercie. Totdat de eigenaar van een kleine winkel naar het magazijn achter de toonbank verdween.
“Je hebt geluk,” zei hij bij terugkomst. “Dit is waarschijnlijk het laatste exemplaar ter wereld.”
Ik rekende af en fietste content naar huis. Deze aanschaf zal ik koesteren. Elke keer als ik mijn telefoon erop aansluit, zal het voelen als een daad van verzet, alsof ik een bloem leg op het graf waaronder de integriteit begraven ligt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten