donderdag 24 december 2009

Alles opgelost


[column nrc.next vandaag]



Is er dan helemaal niets moois te melden? Toch wel.


Vorige maand maakte ik me hier vrolijk over minister Eberhard van der Laan (PvdA, Integratie) en zijn ‘nieuwe Nederlanders’, die hij alleen een ‘morele verplichting’ kon geven om op taalcursus te komen, een spek-en-bonenverplichting kortom.


Het doet mij deugd om, vlak voor de Kerstdagen, vast te stellen dat Van der Laan het licht heeft gezien. Allochtonen verplichten in strijd met het gelijkheidsbeginsel? Dan leggen we toch iederéén een ‘levenslange leerplicht’ op, ‘vanuit de gedachte dat het in een kenniseconomie noodzakelijk is dat mensen een bepaald minimumopleidingsniveau hebben’, aldus Van der Laan in een Kamerbrief.


Briljante omzeiling van het gelijkheidsbeginsel! Op die fiets kunnen we nog veel meer problemen aanpakken. Terrorisme? Tap van iederéén zijn telefoon af. Files? Verplicht iederéén gespreid te reizen. Hangjongeren? Verbied iederéén na tienen op straat te komen. Armoede? Laat iederéén hetzelfde verdienen. Overbevolking? Laat iederéén maar één kind nemen.


Nee, dat communisme was zo gek nog niet. De toch al dunne scheidslijn tussen het gelijkheidsbeginsel en het totalitarisme, die was zó jaren nul, vanaf 2010 schaffen we hem gewoon af.Hoe we dat ‘minimumopleidingsniveau’ gaan meten? Gewoon met een testje in die grote griepprikhallen. Wat we doen met al die autochtone Hollanders die niet slagen? Wat dacht je? Gewoon hun seizoenskaart afpakken. En hun stembiljet. Zul je zien dat die Wilders lang niet meer zo hoog eindigt in het klassement.


Zo moeilijk is het allemaal niet, politiek.


Alle problemen opgelost, aan het einde van dit decennium, en dan is er zelfs nog wat ruimte over.


Die wil ik vullen met sneeuw, het gelijkheidsbeginsel bij uitstek, en metafoor voor het kabinetsbeleid: alles afgedekt en egaal, de wereld als een oude kerstkaart. En bovenal geldt wat Herman de Coninck (1944-1997) er over dichtte:


zo lang er sneeuw ligt
is het nooit volledig duister, nee,
er is de klaarte van een soort geloof
dat het nooit helemaal donker wordt.
zo lang er sneeuw is, is er hoop.



dinsdag 22 december 2009

Waarom de Belgen beter zijn


http://www.gva.be/boekrecensies/christiaan-weijts-de-etaleur.aspx

Vandaag een recensie in De Gazet van Antwerpen.
"De etaleur is veel meer dan een elegante stijloefening, het is evenzeer een poëtische reflectie over het stadsleven en een filosofisch verhaal over levenskunst."

De recensie past in een reeks van gul onthaal in Vlaanderen. Zie bijvoorbeeld dit eerdere bericht.


Intussen lijkt zich een interessant cultuurverschil tussen de noordelijke en de zuidelijke Lage Landen af te tekenen. Dit is zelfs zo opmerkelijk dat het de moeite waard is er hier speciale aandacht voor te vragen middels een quiz.


Wat mij opvalt is dat recensenten in Vlaanderen dit boek onmiddellijk in een juiste context weten te plaatsen. Een journaliste die mij onlangs voor publiek in Oostende interviewde, refereerde op een terloopse, vanzelfsprekende manier aan Walter Benjamin en zijn idee van de Engel der Geschichte, die in De Etaleurtot vertelinstantie lijkt te zijn verworden.

In de Volkskrant -- het enige dagblad dat het boek besprak, in een ultrakort stukje door een theaterrecensente -- werd gemopperd op het vermeende machteloze karakter van deze onduidelijke engel.

Als zelfs zo'n evidente verwijzing onopgemerkt blijft, hoe kan een boek dan ooit goed geplaatst worden? En als zelfs recensenten niet meer voldoende culturele bagage hebben, hoe kan het dan ooit nog goed komen met ons land?

Dan volgt hier de quizvraag. Onder de inzenders (reageren onder deze blog) verloot ik een pocket-exemplaar van Art. 285b en een exemplaar van De etaleur.



Waarom heeft dit boek in Belgie al talloze, vrijwel uitsluitend razendenthousiaste recensies gekregen, en blijft het in Nederland onbesproken?


A) Het onderwijs in Belgie is beter dan in Nederland
B) De ietwat barokke / bourgondische / manieristische stijl vindt in Vlaanderen meer bijval dan in Nederland, waar soberheid en Calvinisme, ook verbaal, de grootste deugden zijn.
C) Nederland ziet De etaleur als een tussendoortje, een werk in opdracht, een gelegenheidsboekje waar ze haar toch al zo schaarse kolommen niet aan wil verspillen.
D) In Vlaanderen heeft men meer waardering voor boeken die nadrukkelijk 'cultuurboeken' zijn, dat wil zeggen: boeken die nadrukkelijk wortelen in de Europese cultuur en bij hun lezer dit referentiekader als vanzelfsprekend aanwezig achten.

E) Anders, namelijk.....



De uitslag volgt vroeg in 2010 in dit blog.



Dank voor uw aandacht.


PS. Over Vlaanderen gesproken: Via Cappello 23 is zojuist genomineerd voor de Gerard Walschap Literatuurprijs.

http://www.begeerte.be/page.php?page=productie&ID=120

vrijdag 18 december 2009

Afrekenen met losers


[clumn nrc.next, gisteren]



Altijd gedacht dat de christendemocratie stoelde op naastenliefde en het onderhouden van zwakkeren, maar nu presenteert het CDA haar nieuwe koers. ‘Op Eigen Kracht’ is het motto bij het rapport dat het Wetenschappelijk Instituut van de partij maakte.


Behalve de slogan lijkt ook de inhoud eerder met de VVD-vulpen te zijn geschreven dan met het christelijke schoolkrijtje. Het mes moet in de zorg, de sociale zekerheid en de overheid. Uit de voorstellen: bevries de ambtenarensalarissen, geef de huurprijzen vrij, verkort de WW, en laat ouderen hun eigen rollator betalen.



Dit rapport, een opmaat voor een nieuw verkiezingsprogramma, is een openlijke flirt met Mark Rutte, en misschien ook met Alexander Pechtold. Nu het huwelijk met links met zoveel plakband aan elkaar zit (alleen al de idiote constructies bij de JSF en het Irakonderzoek!), en de PvdA met de dag dieper wegzinkt, is het CDA blijkbaar gaan inzien dat het einde nabij is, en maakt ze een ruk naar rechts, blijkbaar in de hoop op een coalitie met de liberalen.


Balkenende ontkent dit allerminst. Elsevier vroeg hem in het kerstnummer of de PvdA hier wel akkoord mee zou gaan. Antwoord: “Dat zal moeten blijken. Voor mij geldt: de veranderingen zijn noodzakelijk. Elke denkbare coalitie moet deze richting inslaan.”De verzorgingsstaat heeft ons, zegt hij, “te risicomijdend” gemaakt. In de jaren vijftig weigerden sommigen tenminste nog hun AOW-uitkering omdat ze leunen op de staat zwak vonden. Die “winnaarsmentaliteit” moet terugkomen.


Anders gezegd: laten we afrekenen met de losers.


Als kerstboodschap mag dat dan een opmerkelijke mededeling zijn, als teaser voor VVD en D66 is het effectief. Balkenende V wordt Balkenende II. Nu dat huwelijksaanzoek zo opzichtig geplaatst is, is het de vraag hoelang de plakbandcoalitie nog stand houdt. Niet lang meer, vermoedelijk.


En dat is ongetwijfeld precies wat het CDA wil. Rutte en Pechtold moeten maar eens praten, onder de kerstboom. Zij hebben nu de macht om Balkenende nog meer christelijke waarden te laten inwisselen voor liberale.


Laat die huwelijksvoorwaarden maar getuigen van een winnaarsmentaliteit.

dinsdag 15 december 2009

Oostende


Dit was afgelopen week mijn onderkomen. Op zoek naar de resten van het belle époque, 's winters aan zee. FILMPJE.

maandag 7 december 2009

Schrijvers over Mahler

Vooraankondiging, van een mooie uitgave van het Concertgebouworkest:

http://www.concertgebouworkest.nl/page.ocl?pageID=38&nieuws=417

vrijdag 4 december 2009

Tussen Dante en Dirk

[column De Groene Amsterdammer, twee weken terug]


Zo zo, dus Dirk Scheringa gaat Een Boek Schrijven. De bestseller top 60 laat zien dat het lezerspubliek in elk geval genereus is voor mensen van zijn slag: ex-bordeelhouders, gevallen politici, gewezen prostituees, voetbalbondscoaches, dieettrutten, loverboyslachtoffers… allemaal hebben ze op een kwade dag besloten Een Boek Te Schrijven. En met dat Boek mogen ze dan naast Matthijs van Nieuwkerk komen zitten om te vertellen waarom ze het geschreven hebben.

Als afrekening. Als therapie. Als genoegdoening. Als ultieme poging om te zeggen waar het op staat. Als een zoektocht. Als middel om er toch mee om te kunnen gaan. Als manier om zegmaar mijn kant van het hele gebeuren duidelijk te maken naar de buitenwereld toe.

De aankondiging van Scheringa klonk nogal dreigend en zo was die waarschijnlijk ook bedoeld. Als jullie mijn bank kapot maken, nou, dan Schrijf ik Een Boek! Het was aandoenlijk, en ik moest er stiekem een beetje om grinniken, om te zien hoeveel waarde zo’n simpele middenstanderziel kennelijk hecht aan het geschreven woord.

Alsof Een Boek alles kan goedmaken, alsof Een Boek uiteindelijk altijd het laatste woord is. Die visie komt vast door zijn Bijbelopvoeding. Of door het Boek van Sinterklaas dat in zijn kindertijd altijd als een dreigend noodlot boven het kleine Dirkje heeft gehangen.

Meer mensen denken zo over boeken. Het eerste wat door Ella Vogelaar heen schoot toen ze hoorde dat ze ontslagen ging worden was, zo vertelde ze nadien: ‘Dat dagboek blijft niet geheim!’ Samen met haar man hield Ella namelijk een dagboekje bij van haar tijd als minister, en dit werd de ruwe kopij voor Twintig maanden knettergek.

Ook zij reageerde met dezelfde reflex als Scheringa: oké, ik kapotgemaakt? Nou, dan sla ik terug, en Schrijf ik Een Boek! Wraak als inspiratiebron. Waarom ook niet? Schreef Dante zijn Divina Commedia niet in ballingschap, met het oogmerk om terug te mogen keren in Florence? En Ovidius, die schreef de Tristia toch verbannen in Tomis, om weer in de gunst van de keizer te komen? De profundis van Oscar Wilde, is geschreven in de gevangenis! Arthur Rimbaud componeerde Une saison en enfer opgesloten in z’n moeders tuinhuisje, na de breuk met Paul Verlaine, die hem in Brussel overhoop had proberen te schieten. En Multatuli - het pseudoniem komt niet voor niets uit Ovidius’ Tristia -, onze eigen Multatuli! Schreef de Max Havelaar in een paar weken tijd in Brussel, een tour de force gestookt op een brandstof van ressentiment, verontwaardiging, wraak, woede.

Voeg daar de complete bibliotheek bij van boeken die geschreven zijn onder het juk van een religie of een dictatuur, en het lijkt zonneklaar dat een underdogpositie de sine qua non is voor monumentale fictie.

Oké, tot zover de argumenten waarom Scheringa’s Boek onverhoopt nog best goed zou kunnen worden. Er zijn echter zwaarwegende verschillen tussen Dante en Dirk, evengoed als tussen Eduard en Ella. Dante, Rimbaud, Wilde en Douwes Dekker schreven allemaal al voordat hun noodlot toesloeg. De literaire verbeelding was dus het vanzelfsprekende slagveld voor hun zielstrijd.

Je zou kunnen zeggen dat hun penibele situaties ze alleen maar gedwongen hebben om nog meer meesterschap aan de dag te leggen.

Ik geloof niet dat meneer Scheringa ooit iets anders geschreven heeft dan de kleine lettertjes onder zijn woekerpolissen. De kans bestaat dat Dirks Boek geen literaire hoogvlieger gaat zijn, maar een eendimensionaal, rancuneus, door een gesjeesde journalist (‘ghostwriter’) opgelapt schotschrift. Dat weet Scheringa, en dat zal hem worst wezen. Ook de lezers zal het worst wezen, net als de boekenkioskinkopers, de bladen, de tv-programma’s en de uitgevers. Het zal ze allemaal een rotzorg zijn hoe beroerd Dirks Boek is, als ze er maar geld mee binnen kunnen halen.

En dat kunnen ze. ’s Avonds bij Pauw en Witteman kon Scheringa al melden dat hij aanbiedingen had van drie uitgevers. Slim, gehaaid; zelfs met de strop rond z’n nek blijft Scheringa marketing voeren. De volgende dag hebben alle andere uitgevers natuurlijk gebeld, en die laat hij nu tegen elkaar opbieden, cirkelen rond het grote Dirk Scheringa Boek als meeuwen rond een homp brood.

In maart van dit jaar verscheen de autobiografie van Scheringa’s vroegere zakenpartner Gerrit Zalm: De romantische boekhouder. Hoe gaat Dirks Boek heten? De creatieve boekhouder? De woekeraar uit Wognum? O, wat hoop ik dat Dante gelijk had met zijn visioen van de Hel, waarin de woekeraars, oplichters en bedriegers in de binnenste cirkels hun eeuwige martelingen ondergaan.

Maar dat is fictie, en we leven niet meer in de tijd van Dante. In de werkelijkheid van nu wordt iemand die onnozele proleten uitbuit om auto’s en keukens te kopen op de pof, door een voetbalstadion vol met diezelfde onnozele proleten toegezongen als held.

Misschien moet Dirk Scheringa maar alvast een plaatsje vrijmaken in een van zijn huizen, voor de NS-Publieksprijs.

donderdag 26 november 2009

Bonuskastjes


Toen de mobiele telefoon onmisbaar werd, waren er mensen die zich zorgen maakten over onze privacy. Al die data - wie belt wie en wanneer - wordt die niet opgeslagen? Welnee, antwoordde de industrie, en zeker niet doorgegeven aan de politie. Gaat u maar lekker slapen.



Even later was er paniek over internetverkeer. Wát?! Kan mijn provider zien welke sites ik besurf? Ja, maar daar doen we niks mee. Welterusten.



Vijftien jaar later weten we wel beter. Justitie heeft vrij inzage in ons surf- en belgedrag, waarvan elke actie netjes wordt opgeslagen. In de nabije toekomst krijgen alle auto’s een kastje dat registreert waar ze rijden, zodat de bestuurders daarvoor kunnen betalen. En de privacy? O, die is prima geregeld. Zelfs heffingssceptici heb ik horen zeggen dat ze er wel op vertrouwen dat de ritgegevens niet in handen van justitie komen.



Slaap lekker. Ons land plaatst dagelijks 2254 telefoontaps, meer dan welk land ter wereld. Ons land legt een database aan van alle vingerafdrukken, via de paspoorten, waar justitie ongeremd in mag rondneuzen. Een autokastje dat precies bijhoudt wie waar is op welk moment, dat is de natte droom van justitieminister Hirsch Ballin (CDA). Ik denk zelfs dat Hirsch Ballin stiekem de ghostwriter is voor zijn fractiegenoot Eurlings (Verkeer).



Uit de recente Nederlandse geschiedenis leren we dat als iets technisch mogelijk is, dit vroeg of laat ingezet wordt. Geen database blijft uit handen van justitie. Wat me telkens verbaast is de sluipende manier waarop overheidsspionage ons dagelijks leven binnensijpelt. Nog vóór ik het in de krant heb kunnen lezen, moet ik op Schiphol al door een full-body-scanner als ik naar Londen vlieg.


Zo zal de data uit onze kilometerkastjes op een dag ineens gekoppeld zijn aan politieregisters. Besef wel: we hebben het hier niet over een bonuskaart die bijhoudt hoeveel pakjes chocomel je koopt.


Ons land krijgt een geavanceerd systeem van bonuskastjes die de verplaatsingen van bijna alle burgers tot op de meter nauwkeurig vastleggen.



Op zo’n land zou de Stasi jaloers zijn.

vrijdag 20 november 2009

Twee Vlaamse radiointerviews


Op de dag dat in Brussel een Europese president werd gekozen, ben ik - per automobiel - naar het Vrt-gebouw in Brussel gereden. Twee interviews: een in het programma Mezzo:
http://www.radio1.be/programmas/mezzo/dansen-met-je-pen-op-papier-christiaan-weijts
(Vanmiddag uitgezonden)


En eentje live, bij radio Klara:

Moreel appèl


Zullen die inburgeringcursussen dan eindelijk gaan volstromen? Minister Eberhard van der Laan (Integratie, PvdA) heeft, een jaar na zijn benoeming, zijn Integratienota af.


Van een afstandje lijkt die stevig. ‘Nieuwe Nederlanders’ moeten nadrukkelijker voor ons land kiezen en een ‘extra inspanning’ verrichten. Dat werd tijd: al jarenlang weigeren allochtonen op taalcursus te komen, en door gemeenten aangestelde docenten zitten zonder werk.


Precies een jaar geleden was er nog bonje tussen gemeentes, taalcentra en ministerie over wie hier de rekening voor ging betalen. Goed, dat waren de puinhopen van Paars, gevolgd door die van Hilbrand Nawijn, Rita Verdonk en Ella Vogelaar. Ja, ’t zijn altijd weer aparte typetjes die ze die portefeuille geven. Maar nu is er Eberhard met de IJzeren Hand.


Noch vóór dinsdag middernacht verdween mijn optimisme. Van der Laans slogans slaan namelijk niet neer in beleid. Die taallessen – toch de ‘extra inspanning’ bij uitstek - zijn nog steeds niet verplicht. Bij Pauw & Witteman beweerde de minister dat hij alleen ‘een moreel appèl’ kon doen aan de Nieuwe Nederlanders.

Ja, hij zou wel willen, maar van Europa ‘mag je mensen niet verplichten.’

Mogen we dus straks bij het Europese Hof gaan protesteren tegen het rekeningrijden?


Maar stel dat Van der Laan gelijk heeft, waarom verzint hij daar dan niets op? Een leuke bonus die de Nieuwe Nederlander misloopt als hij niet op taalcursus komt?


Ook met Van der Laan blijft het integratiebeleid een druilerig gedrocht dat bezwijkt aan exact datgene waar het al dertig jaar aan bezwijkt: vrijblijvendheid.


De Integratienota ademt een sfeer van harde aanpak, doortastendheid, maar zet dat nergens om in concrete sancties. Nog steeds hangt het welslagen af van de welwillendheid van wie komt integreren. ‘Een morele verplichting tot extra inspanning’, heet dat in de Integratiebrief. Die zinsnede vat het goed samen. Op het oog lijkt dat stevige taal, maar bij tweede lezing besef je dat ‘morele’ juist elke ‘verplichting’ ontkracht.


Dit is geen beleid, dit is zweverige ethiek.


Deed de Belastingdienst ook maar een ‘moreel appèl’ op ons.


maandag 9 november 2009

maandag 2 november 2009

Eerste persreacties op De etaleur


Een paar weken na verschijning zijn de eerste recensies van De etaleur verschenen. Zoals altijd hebben de Vlamingen het 't beste begrepen en waren ze er 't vlotst bij.
Zo spreekt Knack van 'een prachtig, gelaagd boek'.
De Morgen noemt het boek 'een schitterende reverie' en 'een zwierig vehaal, dat absoluut geen gelegenheidsindruk nalaat.'
En dan is er nog Humo dat vier-en-een-halve ster uitdeelt en besluit: 'En de lezer laat zich, overweldigd door zoveel pirouettes, meermaals en met plezier bij het ootje nemen.'


In Nederland toonde de Volkskrant zich daarentegen, als altijd, wat zuinigjes in de nauwelijks meer existente boekenbijlage, met twee sterren onder een korte bespreking die de auteur 'een rake beschouwer van het moderne leven' noemt.

Update:
Hadden wij het over de Vlamingen en hun betere boekenbijlagen? Vandaag prijst De Standaard der Letteren de novelle aan als aanrader van de week: "Christiaan Weijts' vorige roman maakt kans om de Ako Literatuurprijs te winnen. Zijn nieuwe, De etaleur, is nog beter."

donderdag 15 oktober 2009

Overhaast


Wie bij ‘crisis’ nog steeds aan alarmlichten, adrenaline en acuut ingrijpen denkt, begrijpt niets van moderne politiek. Nee, het beste is om kalm te blijven. In crisistijd moet je beschikken over een mediterrane loomheid.
Maatregelen? Over een jaar of elf kunnen we zo zoetjes aan eens beginnen met het verhogen van de AOW-leeftijd, zodat die tegen 2026 twee jaartjes hoger ligt. Althans, dat is de theorie. Tegen die tijd zijn we weer drie, vier kabinetten verder, dus tja, dan kan alles anders zijn.
Wat doen we op korte termijn? De vliegtaks afschaffen en een slooppremie voor oude automobielen uitdelen. Puur symboolpolitiek, want extra nieuwe auto’s zijn er niet door verkocht. En terecht, want wie een nieuwe auto koopt is volslagen van lotje getikt. Rij er de garage mee uit, en hij is al een kwart minder waard; dat kun je er beter door iemand anders af laten rijden.
Betracht mediterrane loomheid maar vergeet de bühne niet. Blijf op je luie reet zitten, maar laat je wel chaufferen van crisisberaad naar spoedoverleg, en vergeet niet af en toe uit het raampje te zwaaien naar de haag van belangstellenden, die je zoet houdt met strooigoed. Vliegtaks, slooppremie, woningisolatie, zandsuppletie… Haha, het lijken de Drie Dwaze Dagen wel!
Natuurlijk, er zijn maatregelen denkbaar die weldegelijk iets kunnen uithalen – hypotheekrenteafrek, aow-leeftijd, een werkelijk groot bouwproject, troepen terugtrekken, immigratiestop, uitkeringen van potverteerders staken – maar ja, dat levert zoveel gezeur op, daar moet je je vingers niet aan willen branden. Nee, daar zet je, na lang tafelen, een commissie op. Of je besluit om met ingang van 2020 iets te veranderen.
Vanaf twee-duizend-en-twintig ieder jaar een maandje langer werken, en dan in twee-duizend-en-zes-en-twintig de AOW-leeftijd naar 67 opschroeven?!
Tut-tut… Wacht even…! Is dat niet wat ál te vlot en rigoureus? Moeten we daar niet eventjes een commissietje opzetten dat daar een jaar of acht eens even heel kalmpjes op kan studeren?
Ik stel voor dat er een parlementaire enquête komt naar de veel te overhaaste besluitvormingen van dit kabinet.

maandag 12 oktober 2009

Gods oor


[Column De Groene Amsterdammer vorige week]


In de goede oude tijd dat de Twin Towers nog overeind stonden, brachten die Cees Nooteboom eens tot de volgende mijmering: “Zilverschijnend staan ze daar aan de rivier, die twee torens, alles vermalend tot een ouderwetse wereld en toch op een of andere manier fragiel, kwetsbaar, iets wat nooit kan blijven en op een dag met een zucht in elkaar zakt, verfrommeld als een sigarettenpapiertje.”

De zin komt uit ‘New York, stad van verdwijnen’ , gepubliceerd in - let op - 1975. Als je hem nu terugleest, kun je niet anders dan een tikje verbluft zijn. Je bladert benauwd door de rest van Nootebooms oeuvre: waar komen de volgende aanslagen?

Toegegeven, als je een woordfrequentiemeting op hem zou loslaten, dan scoort ‘verdwijnen’ bij Nooteboom vast heel hoog, maar dat neemt niet weg dat hij met de Twin Towers griezelig profetisch is geweest.

Het is een fenomeen dat meer schrijvers - niet alleen Cees Nostradamus - kennen. Het is zelfs al als wandtegeltje in het huis van de literatuur opgenomen. “Paradoxically though it may seem, it is none the less true that life imitates art far more than art imitates life.”
Oscar Wilde uiteraard, in het essay The Decay of lying (1891). Zeven jaar na dit essay schreef Morgan Robertson een novelle Futility (1898) over een vermeend onkwetsbaar oceaanschip, Titan, dat zinkt nadat het tegen een ijsberg botst.


Oscar Wilde stierf twee jaar later en maakte niet meer mee hoe de Titanic veertien jaar na het boek zijn stelling illustreerde.



Mogelijk zijn zulke verschijnselen er onbewust de reden van dat ik mijn eigen personages weliswaar hun portie penarie meegeef, maar toch nooit radicaal tot op de bodem de vernieling in help.


Misschien ben ik gewoon niet romantisch genoeg om er zulke sadistische gevoelens op na te houden, maar het kan ook zijn dat ik stiekem geloof in life imitates art.


Dat beperkt zich namelijk niet alleen tot scheepsrampen en terroristische aanslagen, maar opereert ook in alledaagse ongemakken. A.F.Th. brak zijn middenvoetsbeentje toen hij net het personage Movo – ‘Moeilijke Voeten’ – had bedacht. In een interview (in Trouw,15-2-2003) zegt hij: “Je kunt je natuurlijk afvragen: is er een verband met de werkelijkheid van mijn roman? Ik zou het haast gaan denken. Met verbeeldingskracht had ik me voorgesteld hoe de voeten van Movo zwollen. Last met lopen, je schoenen niet aankunnen, knappende veters terwijl de voeten als broden de schoenen uitrijzen. Allemaal onttrokken aan de fantasie. En dan stap je zelf mis en dan hoeft niemand je meer te vertellen wat het is.”


In elke schrijver huist een Nostradamus. Misschien doe ik er verstandig aan om nu eens een boek te schrijven over iemand die verpletterend succesvol, absurd rijk en excessief gelukkig is. Eigenlijk precies dat privé-domeindeel van Arthur Japin dus. Aan de andere kant: we weten allemaal sinds Flaubert dat zoiets voor een roman slecht uitpakt. Le bonheur se raconte mal.


Goed, dus ik breng mijn personages flink in de rats. Maar ik ken mijn grenzen. Vermoord laat ik ze niet worden. Niet sinds ik het verhaal ken van de Canadese componist Claude Vivier. Die werd op 34-jarige leeftijd vermoord in de metro in Parijs. Op zijn schrijftafel lag het onvoltooide werk ‘Gelaubst du an die Unsterblichkeit der Seele?’ dat abrupt eindigt op het moment dat de hoofdpersoon in een metro met een dolk wordt gedood.


Gelaubst du an life imitates art? Je kunt er haast niet omheen. Al kun je er ook in doorschieten. In elke schrijver huist een Nostradamus, en in sommigen wel tien. Harry Mulisch ziet het nog altijd als teken van hogerhand dat op het Leidseplein, vlakbij zijn huis, een casino werd gebouwd op het moment dat hij aan De ontdekking van de hemel begon. Dat gaat immers ook over lot en toeval.


Mijn eigen voorbeelden zijn bescheiden. Op 22 mei 1997 begon ik als student aan een klein werkstukje over Herman de Coninck. Ik had het al wekenlang uitgesteld, maar nu had ik me een volle dag met zijn bundels in de universiteitsbibliotheek opgesloten. Toen ik ’s avonds laat naar buiten stapte, kwam er een studiegenoot naar me toe: “Heb je het al gehoord? Herman de Coninck is dood!”

Ik vertelde het aan Frits van Oostrom, die twee jaar eerder zoiets met W.F. Hermans had, van wie hij een citaat in Maerlants Wereld had gebruikt. “Ik kijk ’s avonds op het journaal… Hermans dood! Terwijl ik nog nooit een citaat van Hermans had gebruikt.”


Als Van Oostrom straks een citaat van Harry Mulisch gebruikt, kan die teletekstpagina weer de lucht in, waarin laatst iets te vroeg gerouwd werd. En over wie zal ik straks eens een werkstukje schrijven, of een geestige sterfbedscène?


Er is een oud Jiddisch gezegde dat het Nostradamusachtige samenvat en er onbedoeld misschien zelfs voor waarschuwt: “Van jouw mond naar Gods oor.”


zondag 11 oktober 2009

Italiaanse onderscheiding voor Via Cappello 23


Zojuist is in bekend gemaakt dat de roman Via Cappello 23 de

Premio Biblioteche comunali di Perugia

heeft gewonnen. De prijs wordt 30 oktober uitgereikt in Perugia, samen met de Premio Insula Europea, voor de Roemeense auteur Adrian Chivu.

Meer info:


vrijdag 2 oktober 2009

Het landsbelang


[column nrc.next gisteren]


In Nederland was hij slecht in vorm geweest, maar dat compenseerde hij vorstelijk in de uitwedstrijden. Jan Peter Balkenende mocht weer aanschuiven bij de grote jongens van de G20, nog zonder eigen lidmaatschapspasje, maar, verzekerde hij na afloop, er waren ‘vooruitzichten’ op een permanente plaats.

Dat werkte zo goed in op zijn zelfvertrouwen dat hij een paar dagen later de wereld opriep om ‘moed te tonen’, bij een spreekbeurt bij de Verenigde Naties. En straks is het weer raak, op 5 november mag hij opnieuw het wereldpodium beklimmen, voor de Europalezing.

We wisten het al. Ook zonder de berichten van een betrouwbare Europese nieuwssite, die een anonieme bron rond het Binnenhof laat vertellen dat onze Balkenende de eerste Europese president wil worden. We wisten al dat Balkenende en zijn buitenlandminister Verhagen er alles voor over hebben om internationaal in het gevlei te komen.

Terwijl de Zeeuw zijn tong stuk likt op Barack Obama en Angela Merkel (zij is erg close met hem, zegt de anonieme bron, en wil hem liever dan Tony Blair), likt de Limburger zich scheel aan Hillary Clinton. Hoe dacht je dat Jaap de Hoop Schepper en Ruud Lubbers hun baantjes kregen? Nee, opgroeien in een klein land is één, carrière maken doe je internationaal. Of is het Zeeuws-Limburgse slijmoffensief allemaal voor ons, voor ‘het landsbelang’?


Grootste paaimiddel is deelname aan Amerika militaire missies. Dat had een parlementair onderzoek naar de Irakoorlog duidelijk kunnen maken, maar de PvdA hield dat tegen, en stemde, na een kolossale draai, in met een onderzoek, dat nu vertraagd is. Nu staat dezelfde opstelling op het bord. Volgens de PvdA gaan we weg uit Afghanistan, maar als we het CDA en de CU goed beluisteren, weten zij dat nog zo net niet.


Wat gaat de PvdA doen? De vorige draai kostte ze bijna precies zoveel zetels als dat er Nederlandse militairen zijn gesneuveld in Afghanistan. Allemaal gevallen voor Balkenendes internationale carrière. Of was het, dat kan natuurlijk ook nog, voor het landsbelang?


dinsdag 22 september 2009

Interview Den Haag Centraal


De Haagse krant Den Haag Centraal had een mooi interview in de cultuurbijlage, over het nieuwe boek, De etaleur, en de samenwerking hiervoor met het Nederlands Danstheater.

http://www.denhaagcentraal.net/550/images/archief/DHC-bijlage_Uit2009.pdf

Zie pagina 12-13


maandag 21 september 2009

Fietsmetafysica


[Column nrc.next van donderdag 3 september j.l., die ik nog niet on line had gezet, dus bij dezen]


Van alle weggebruikers zijn wielrenners verreweg het irritantst. Omdat ze hoegenaamd geruisloos zijn dwingen ze je met zo’n quasivriendelijk belletje om uit te wijken, en dan - zoef - stuiven ze als een insectensoort langs, terwijl het Dopplereffect nog bezig is hun belgeluid te vervormen.


Zo dacht ik er tot kortgeleden over. Tot het moment dat ik zelf een racefiets kocht, en me middels de bijbehorende kleding vermomde als precies zo’n insect dat de duinen doorstuift. Sindsdien weet ik dat juist recreanten de irritantste weggebruikers zijn.


Om de zoveel pedaalslagen hangen ze weer voor je wiel, in trosjes het fietspad te blokkeren, en net als je wat snelheid heb gemaakt, moet je - godsamme, ga dan aan de kánt, sukkel! - voor ze afremmen.


Op mijn belsignaal - toch een vriendelijk triangelslagje - reageren ze niet of nukkig, en altijd te traag. Je zou verwachten dat ik, die ooit in hun schoenen en op hun stadspedalen stond, die ergernis niet heb, omdat ik me in ze kan inleven. Niet dus. Compassie duurt kort. Op de fiets erger ik me aan automobilisten, in de auto storen fietsers me. Om het Shakespeariaans te zeggen: de wereld is een wegennet, en elk berijdt daarin zijn eigen voertuig.Opvallend is ook hoe snel groepsvorming tot stand komt op de wegensamenleving. Zodra ik zo’n wielerbroekje met zeem tussen m’n benen heb, en zo’n gestroomlijnde snoepkleurige helm, ben ik opeens één van hen, onderdeel van een groep die elkaar op terrasjes van duinpannenkoekenhuisjes toeknikken.


Als ik zou willen, zou ik aan kunnen schuiven voor een gesprek in geheimtaal: crankstellen, bracketas, derailleurs. In wielerharnas benaderen passanten me anders. Ineens krijg ik vragen over fietsroutes, en raadselachtiger: ineens weet ik daar de antwoorden op.


Wegwijzerbordjes als ‘LF4a’, die ik voorheen nooit opmerkte, hebben ineens betekenis. En ineens besef ik dat de wereld vol zit met wegwijzers die ik nog niet zie en die alleen voor beperkte groepen betekenis hebben.


Wie onze samenleving wil begrijpen, moet zich verdiepen in de metafysica van het fietsen.


donderdag 17 september 2009

Pijn en pus

[column nrc.next vandaag]

Na het zuur komt het zoet
. Kent u die slagzin nog? Prinsjesdag 2002. Als het zoet al is gekomen, dan was het wel een verdomd klein zoetje.

De werkelijke tendens blijkt deze: na het zuur kwam het bittere, en daarna komen straks nog het walgelijke, het stinkende en het kokhalswekkende.

Na de pijn komt de pus.

Bij zo’n boodschap zou ik ook een grafgezicht opzetten.

Nu mag je van een regering niet verwachten dat ze een mondiaal noodlot afwendt, maar wel dat ze de klappen slim opvangt en de toekomst crisisbestendig maakt. Het stomste dat je dan kunt doen is de studiefinanciering bevriezen. Nu al is die, na jarenlang steeds weer wat afgeschaafd te zijn, zo abominabel dat je - tenzij je ouders even rijk als gul zijn - gedwongen bent erbij te lenen.

De gemiddelde schuld per afgestudeerde student was in 2004 al achtduizend euro, en is nu ruim twaalfduizend euro. Met het bevriezen van de studiefinanciering zullen die rode cijfers nog meer oplopen.

De schijnbaar milde maatregel krijgt dus een aantal dramatische effecten. Behalve dat studeren er weer een eliteaangelegenheid door dreigt te worden, kweekt de maatregel een complete generatie hoogopgeleiden (bestuurders, politici, bankiers) voor wie lenen en schuldenlast vanzelfsprekends zijn: iedereen leeft boven zijn stand.

Je krijgt, kortom, een Amerikaanse mentaliteit, en de kans is levensgroot dat al die toekomstige landsbestuurders die meenemen in hun latere werkzame leven. Juist die houding bracht ons in de ellende. De panacee voor deze crisis is dus de katalysator van een volgende.

Tenzij je ouders even rijk als gul zijn, zul je moeten lenen. Of werken. En dat is het andere dramatische neveneffect van de bevroren studiefinanciering: dat studenten minder tijd krijgen voor hun studie en academische vorming.

Omdat universiteiten wel voldoende rendementen moeten behalen, zullen ze het niveau evenredig laten zakken om hun slagingspercentages te waarborgen. Kortom: de studies worden nog oppervlakkiger, vluchtiger, zakelijker.

Maar misschien is dat juist de bedoeling van PvdA-onderwijsminister Plasterk. Hij wil toch het onderscheid tussen universiteit en hbo opheffen?

zaterdag 12 september 2009

Proeven



[column Groene Amsterdammer]

Van alle tv-competities staat het Britse Masterchef op eenzame hoogte. Op de een of andere manier slagen die lui erin om je adem te laten stokken zodra ze met chirurgische precisie een vork volprikken, en na een minimale kaakbeweging een tekst uitspreken als: “De textuur van die zeebaars is prachtig, en de smaken zijn out-rage-ous! Net wanneer het zilte van de vis wegebt, komt het zoet van de lychees erin, samen met het scherpe zuur van het kleine minilimoentje, en dat alles wordt acrobatisch in balans gehouden door de saffraan in de basmatirijst; het knapperige van de kroepoek houdt het gevaar van weekheid, zoals dat op een bord als dit onvermijdelijk op de loer ligt, op veilige afstand; dit, Clara, zou wel eens de beste zeebaars kunnen zijn die ik ooit heb gegeten.”

Clara is dan, voorstelbaar genoeg, al lang in tranen. Ook de kijker is overdonderd. Ik ben vaak een beetje jaloers op die proefmannen, en hun supersnelle straalverbinding tussen smaakpapillen en taalcentrum.

Ik kom in restaurants nooit veel verder dan: ‘Hm…lekker.’ Het is een conglomeraat van smaken, een totaalimpressie die het oordeel onmiddellijk in één hap vormt, maar waarvoor ik geen argumenten kan aandragen. Op dezelfde manier heb ik ook aan een paar zinnen genoeg om te weten of ik een boek goed vind of niet.

Philip Roth laat zijn hoofdpersoon in Ik was getrouwd met een communist hetzelfde overkomen. Nathan Zuckerman is onder de indruk van een citaat (‘hoer van mijn ziel’) dat zijn leraar Engels hem geeft.
“Ja, ‘hoer van mijn ziel’ vind ik mooi.”
“Waarom?” vroeg hij. (…)
“Omdat,” zei ik, “je meestal niet aan je ziel denkt als een hoer.”
“Wat bedoelt hij met ‘hoer van mijn ziel’?”
“Verkopen,” antwoordde ik. “Zijn ziel verkopen.”
“Juist. Zie je hoeveel sterker het is? (…) Waarom is het sterker?”
“Omdat hij het met ‘hoer’ verpersoonlijkt.” “Goed - wat nog meer?” En zo dwingt hij Zuckerman om met de microscoop op dat ene woord af te dalen, en een beetje zoals die Masterchefproevers te worden.

Het fragment laat iets aardigs zien. De argumentatie waaróm iets mooi is, komt altijd achteraf, en heeft een hypothetisch karakter. Je moet naar woorden zoeken om de ervaring te benaderen of te verklaren. Je bent dus al drie, vier stappen verder, aan het rationaliseren, argumenteren, analyseren of weet-ik-veel-eren.

Dat dat iets onbevredigends heeft, merk je het duidelijkst als je over niet-talige kunstwerken als maaltijden of muziekstukken spreekt. Een voorbeeld. Een van de mooiste linkerhandfrasen ooit voor de piano geschreven, is de opening van de Berceuse van Chopin.

Op het eerste gehoor lijkt het stuk te beginnen met een simpele, kalme golfslag, net iets ruimer dan een octaaf. In de derde en vierde tel echter, als de parabool van de boog na het hoogtepunt terugloopt, voegt de componist twee stijgende noten toe (een f en een ges).

Het zijn exact die noten die deze baspartij zo briljant maken. Zonder die twee zou de luisteraar immers alleen de melancholische, berustend zuchtende, enigszins conventionele terugval ervaren (des-c-as), maar nu is daarin - gelijktijdig! - een klimmende kleur gekomen: hoop, vreugde. Met een minimum aan middelen heeft de componist het voor elkaar gekregen dat twee elkaar doorgaans uitsluitende emoties met elkaar mengen.

Kennelijk was Chopin zelf ook niet helemaal ontevreden met zijn vondst, want hij houdt die golfslag van de linkerhand zo’n 68 maten vol, dat wil zeggen: bijna het hele stuk.

Tot zover mijn recensie van Chopins opus 57. Alle woorden zijn waar, maar dat neemt niet weg dat ze tekortschieten. Wie een esthetische ervaring probeert te ontrafelen lijkt op het jongetje dat de tijd wil ontdekken door een horloge uit elkaar te schroeven. Uiteindelijk gaat het, ook in kunst, om iets anders dan wat je achteraf construeert en beredeneert.

Het gaat, om het wat aanstellerig te formuleren, om dat je ne sais quoi. Die Masterchefjongens kunnen nog zulke mooie volzinnen maken over het hapje dat ze naar binnen werken, als kijker weet je dat het meest essentiële je ontgaat, al was het maar omdat er naast de kleurentelevisie nog geen smakentelevisie is uitgevonden.

Misschien valt er, als we eerlijk zijn, ook over boeken uiteindelijk niet veel méér te zeggen dan dat we of wél of níet bereid zijn om mee te gaan in de wereld waarin de vertellende stem ons wil meeslepen. En waarom? Je ne sais quoi.

Goede boeken laten zich niet recenseren, je kunt hooguit naar ze wijzen. Hier, proef eens! Laatst at ik met een vriend in een Indisch restaurant. Het tweede gerecht was een geweldige soep. Iemand van de bediening weidde uit over de ingrediënten en hun herkomst. Toch zei dat minder dan de reactie van mijn tafelgenoot: “Als ik deze soep zelf kon maken, dan zou ik hem elke dag eten.”

donderdag 10 september 2009

Nummer één

[column nrc.next]

Anderen lopen in reclameblokjes vaak weg, maar ik zet het tv-geluid juist wat harder en kijk ademloos toe. Als je wilt weten hoe een volk er aan toe is, kun je het beste zijn tv-reclames bekijken. Die droombeelden tonen immers feilloos ons gemis. Ze zijn het fotonegatief van de status quo, een reservoir van ongestilde verlangens.

De laatste maanden signaleer ik een trend die me veelzeggend lijkt. Product worden op tv steeds vaker aangeprezen als: ‘De nummer één van Nederland’ of ‘Steeds meer Nederlanders kiezen…’ Ik ben eens gaan turven. Met vijf reclameblokjes had ik al een flinke lijst van patriottische promo’s.

Of het nu om verzekeringen, auto’s, shampoo of kant-en-klaarmaaltijden gaat, een beroep op onze nationale identiteit moet ze ons door de strot douwen. Terwijl: wat nou nummer één van Nederland? Wanneer was die shampooverkiezing dan?

De drogreden waarmee deze bedrijven hun goedjes willen slijten heet ad populum. Niet toevallig ook Geert Wilders’ favoriete valstrik: ‘Ik vind, en heel veel Nederlanders met mij…’ Ten million people can’t be wrong. Nou ja, behalve dan toen ze Adolf Hitler...

Misschien hebben de reclamemakers de truc afgekeken bij hun vakverwanten, de campagnestrategen. In elk geval onthullen de tv-spotjes dat dit volk droomt van een Nederlandse identiteit. Waar voorheen de dampende worsten op de boerenkool en de pindakaasboterhammen na het schaatsen al boekdelen spraken, moet het ‘Nederlandse’ nu specifiek benoemd en benadrukt worden. Eigenlijk begon dat al toen de Postbank ons alternatieve volkslied introduceerde (‘vijftien miljoen mensen…’). Dat was in 1996, het jaar dat Fokker failliet ging, Oranje in de kwartfinales van het EK werd weggeveegd en onze dienstplicht is afgeschaft. Sindsdien zijn de middelpuntzoekende krachten van de Nederlandse samenleving wat gaan tanen en is ons land aan een ontbindingsproces begonnen.

Reclamelui en andere populisten verkennen de wonden voor eigen gewin. Hun verbeelding is even groot als ons gemis. Dé Nederlander bestaat weldegelijk. Je zult hem alleen niet op straat zien.

In het tv-scherm valt hij je echter steeds meer lastig, de nummer één van Nederland.

maandag 7 september 2009

Longlist AKO

Of Tiplijst, zoals men dat liever noemt:


Peter Bekkers:Trouw is de andere wang
Abdelkader Benali: De stem van mijn moeder
Mark Boog: Ik begrijp de moordenaar
Geert Buelens: Europa, Europa!
Joris van Casteren:Lelystad
Michel van Eeten: Tegennatuur
Cees Fasseur: Juliana en Bernhard
Arnon Grunberg: Onze oom
Kees ʻt Hart: De keizer en de astroloog
Herman Koch: Het diner
Gerrit Komrij: Vila Pouca
Joke van Leeuwen: Alles nieuw
Tomas Lieske: Een ijzersterke jeugd
Bart Moeyaert: Graz
Erwin Mortier: Godenslaap
Joris Note: Tegen het einde
Luc Panhuysen: Rampjaar 1672
Wanda Reisel: Die zomer
P.F. Thomése: J. Kessels: The Novel
Carolina Trujillo: De terugkeer van Lupe García
Dimitri Verhulst: Godverdomse dagen op een godverdomse bol
Erik Vlaminck: Suikerspin
Marja Vuijsje: Joke Smit
Christiaan Weijts: Via Cappello 23
Tommy Wieringa: Caesarion


Laat de speculaties maar losbarsten. Zelf zal ik er iets minder van mee krijgen, aangezien ik druk in de weer ben met onze afgelopen woensdag geboren zoon Levi.

donderdag 27 augustus 2009

Mot

Tijdens een racefietstochtje pauzeer ik maandagmiddag even bij Jan Patat, aan het strand bij Hoek van Holland.
“Dan denk ik: dat had míjn kind kennen wezen!” Verderop hoor ik een groepje vrouwen in gesprek, op zo’n toon van verontwaardigde solidariteit. “Als ‘t zo mot, dan hoeft ’t van mijn niet meer, ja toch?” De dames knikken.

Het lijken inderdaad wijze, ware woorden. Na 9/11 waren massa-evenementen nog soft targets voor Al Qaida. Nu zijn ze ook Eldorado’s voor griepvirussen en plaats delict voor hooligans. Alleen met mondkapjes en kogelvesten kun je ze nog bezoeken. Je kunt je tienerdochter nog beter in haar eentje rond de wereld laten zeilen dan haar in dit land naar een festival laten gaan.

Nu heb ik massabijeenkomsten, uit welke hoek dan ook, altijd al fabelachtig weerzinwekkend gevonden, maar dat neemt niet weg dat iedereen z’n eigen pleziertjes moeten kunnen beleven. Curieus aan de zaak-Hoek van Holland is dat 1) de politie op de hoogte was van de komst van de hooligans; 2) er uit ‘bezuinigingsoverwegingen’ geen ME maar politie in burger zou zijn ingezet; 3) er hoegenaamd geen toegangscontrole was; 4) de ongenode gasten ‘geen onbekenden’ van de politie waren. Voeg daar aan toe dat 5) het onderzoek dusdanig vastzit dat ze bij Opsporing verzocht oproepen om amateurfilmpjes naar de recherche te sturen, en je vraagt je af waarom ons politiecorps zo incapabel is.

Ik bedoel, als ze een groep van twee, drie ontspoorde schoolklassen niet eens meer aankunnen, hoe moet dat dan als straks de baardmannen van Al Qaida en Taliban daadwerkelijk met hun bomgordels op ons festivalterrein verschijnen?

Net als bij Koninginnedag luidt het argument dat we van onze gezellige feestjes geen ‘forten’ moeten maken (“Als ’t zo mot…”). Maar waarom eigenlijk niet? We leven nu eenmaal niet meer in de tijd van klompendansen op dorpspleinen.

Risicoanalyses, preventieve acties en fortificaties moeten voortaan onlosmakelijk aan massa-evenementen voorafgaan. Binnen de muren kan iedereen dan onbekommerd z’n pleziertje beleven.

Als ’t zo mot, dan mot ’t maar zo.

donderdag 20 augustus 2009

Spookstudenten


[Column nrc.next vandaag]



Het handige van een crisis is dat je haar van alles de schuld kan geven. Parkeerproblemen in de binnenstad? Vertraagde treinen? Atmosferische storingen? Tja, de crisis, hè…


Zo komt ook de explosieve stijging van het aantal eerstejaars studenten - het worden er een kwart méér dan vorig jaar! - reflexmatig op conto van de crunch.


Ik vraag me af hoe realistisch het is, dat zo’n achttienjarige schoolverlater denkt: nou, gezien de huidige arbeidsmarktconjunctuur doe ik er verstandig aan om het hogerop te zoeken. Ook de nieuwe Wet Inkomen Jongeren (werk- of studieplicht voor 23 tot 27-jarigen) verklaart de toename niet. Bij uitkeringsinstantie UWV hebben ze er in elk geval niets van gemerkt.


Een veel aannemelijkere verklaring is het nieuwe inschrijfsysteem ‘Studielink’. Hiermee kan iedere schoolverlater zich met een paar muisklikken inschrijven, en dan nog wel voor twee, drie, vier studies tegelijkertijd. En welke hij straks daadwerkelijk gaat volgen - áls hij al komt opdraven - dat ziet hij dan wel weer.


Zo is de Universiteit van Amsterdam virtueel maar liefst 45 procent gegroeid. Wat dat zegt? Vooral dat Amsterdam bij veel schoolverlaters tweede keus is.


Studielink, in het leven geroepen om het studenten gemakkelijker te maken, zorgt voor een tsunami van spookstudenten.


Als je slecht van ze wil denken, dan kun je er een doortrapt complot achter zien van de gezamenlijke hoger onderwijsinstellingen. Nu hebben ze immers een reden om op crisistoon om een kapitaalinjectie te roepen.


Denk je minder slecht van ze, dan is het onhandigheid. Studielink is bedacht om het studenten gemakkelijk te maken en bureaucratie te verminderen. Maar dankzij Studielink opent het komend academisch jaar met een administratieve puinhoop. Roosters die toegesneden zijn op grote groepen moeten worden aangepast, aangetrokken docenten moeten opnieuw ingedeeld of naar huis gestuurd worden, aangeschafte materialen kunnen retour en overspannen docenten vliegen elkaar in de haren.


Ik voorzie, kortom, een hoop gefuck.


Ergens dit jaar zal een evaluatiecommissie van de IBG een rapportage maken met als strekking: ‘Studielink geeft een hoop gefuck. Laten we teruggaan naar het oude inschrijfsysteem.’


donderdag 13 augustus 2009

Geen oordeel


[Column nrc.next vandaag]


Zoals er eens een anti-maffiaconcert is gehouden in het Siciliaanse maffiabolwerk Corleone, zo koos het World Congress of Families deze week voor Amsterdam als locatie.


Amsterdam: het Sodom en Gomorra van onze tijd, synoniem voor alles waar de oerconservatieve groeperingen van dit congres van gruwen: homoseksualiteit, abortus, euthanasie.


Minister Rouvoet (CU, Jeugd en Gezin) hield het openingspraatje. Vol spanning volgde ik de live stream. Ging hij onze Nederlandse waarden verdedigen en dus de congresgangers provoceren? Of die juist paaien en zo impliciet de eigen regeringsstandpunten schofferen?


Het werd een derde weg: een volkomen onnozel, nietszeggend en obligaat welkomstwoordje. Om het nog saaier te maken verklaarde Rouvoets woordvoerder nadien dat “uit het feit dat de minister een welkomstwoord via een videoboodschap doet, er geen oordeel kan worden afgeleid over de uiteenlopende opvattingen van de deelnemers”.


Dat is vreemd.


Stel dat de woordvoerder van minister Plasterk dat gezegd zou hebben na de Gay Pride. ‘Hij was daar, maar dat zegt niks.’

Natuurlijk zegt dat wel iets. Aanwezigheid betekent voor een bewindspersoon haast automatisch instemming. En in Plasterks geval klopte dat: de doelstellingen van de botenparade strookte precies met het kabinetsbeleid.


Het Familiecongres staat echter volledig haaks op dat beleid. Een bewindspersoon die zo’n evenement opent, zal daar iets mee moeten. Nu blijft de indruk hangen dat Rouvoet het als christen wel eens is met de congressprekers, maar dat als minister niet kan zeggen. Rouvoet is de belichaming van de Nederlandse paradox: hoe een overwegend christelijk kabinet een liberaal land kan regeren.


Voor alle zekerheid heeft Rouvoet wel afstand genomen van het standpunt van spreekster Anna Zaborska, die ooit beweerde dat aids Gods wraak was op homo’s. Dat maakt alles ineens veel verwarrender. Rouvoets aanwezigheid betekende toch al “geen oordeel” over de “opvattingen van de deelnemers”?


Moeten we nu begrijpen dat hij alleen over de meest extreme opvattingen “geen oordeel” heeft? Over de andere opvattingen - over abortus, homohuwelijken, euthanasie - heeft hij blijkbaar wel een oordeel, maar stiekem, stilzwijgend.


vrijdag 7 augustus 2009

Verlengen

[Column nrc.next]

“Ik zie trouwens dat je paspoort in december verloopt.” De lokettiste van mijn stadsdeelkantoor is bijzonder alert. Als ze me het document teruggeeft, zegt ze: “Als je vóór september verlengt, kan dat nog zonder vingerafdrukken.”

“Dat is waar ook,” reageer ik. “Wat raadt u aan? Met of zonder vingerafdrukken?”

“Daar kan ik natuurlijk niets over zeggen. Ik zeg alleen dat áls je na september komt verlengen…” Even blikt ze me veelbetekenend, samenzweerderig aan.

“Ik begrijp u…” zeg ik zachtjes.

Maar pas buiten, op de fiets, dringt de subtekst tot me door. Zo moet dat in de tijden van de Stasi zijn gegaan. Ssjt, niks zeggen! Handgebaar: we worden afgeluisterd.

Natuurlijk heeft de lokettiste (wier identiteit ik zoveel mogelijk zal verhullen) gelijk.

Eigenlijk wilde ze zeggen: “Zorg dat je vingerafdrukken buiten je paspoort blijven! Hirsch Ballin gaat die dingen in een database stoppen om criminelen op te sporen.”

In gedachten antwoord ik: “Pardon juffrouw, maar u ziet mij toch niet aan voor een crimineel? Me dunkt dat ik niets te duchten heb van deze legitimatienoviteit.”

“Daar gaat het helemaal niet om, gekkie. Met die vingerafdrukken kan van alles mis gaan. Als hier straks vijf gasten met bivakmutsen binnenkomen, dan staan jouw vingerafdrukken ook op de toonbank en ben jij mooi de Sjaak. Weet je nog dat ze bij Appie Heijn experimenteerden met betalen met je vingerafdruk? Was in no time gekraakt. Bovendien is Hirsch Ballin vorige maand door het mensenrechtencomité van de VN hierover op de vingers getikt. Zo’n database mág helemaal niet! Maar Hirsch Ballin, die zou het liefst van iedereen bij de geboorte DNA afnemen.”

“Kom, kom, jongedame, overdrijft u nu niet lichtelijk?”

“Echt niet. Gást… ik zwéér je. Dat VN-comité, dat heeft Hirsch Ballin vette billenkoek gegeven. Ook omdat hij internationaal koploper is in het plaatsen van telefoontaps. Elke dag worden hier 1700 gesprekken afgeluisterd. Dat verzín je toch niet? Dat is toch George Orwell voorbíj? Nee, ik zeg niks. Ik zeg alleen dat áls je na september komt verlengen…”

zondag 2 augustus 2009

€'s en het eBook

[column De Groene Amsterdammer]
Iedere zomer, bij het inpakken van koffers, schiet de gedachte aan het eBook weer even door m’n hoofd. Het eigentijdse deel van mijn brein juicht het toe: niet meer na wikken en wegen dat ene dikke boek mee in de bagage, maar domweg een paar honderd boeken mee, in een apparaatje van amper twee ons.
Direct daarop breekt er massaal protest uit in een andere, conservatieve hersenhelft, die papier wil ruiken, bladzijden wil omslaan en er eerlijk gezegd al zwaar de pest over in heeft dat boeken niet meer handmatig met losse loden letters worden gezet, en dat je nergens meer fatsoenlijk folianten kunt opensnijden.
Kennelijk overheerst die hersenhelft bij de meeste lezers, want het eBook is - tien jaar wedijver ten spijt - geen succes. Sterker nog: het tijdschrift Computerworld zette onlangs de eenentwintig grootste technologische mislukkingen op een rij. Het eBook was nummer vijf.
Niettemin kreeg ik rond diezelfde tijd van mijn uitgever een aanvulling op bestaande contracten toegestuurd, met een afspraak over de royaltyverdeling voor eBooks. Eerder al waren er uitnodigingen geweest voor informatiebijeenkomsten over het eBook. Zoals er buurtbijeenkomsten worden georganiseerd als ergens een enge pedofiel is opgepakt.
Achter de schermen worden de geesten kennelijk rijp gemaakt voor een nieuwe gooi naar de elektronisering van het boek, en beginnen de kampen van belanghebbenden zich af te tekenen en te organiseren.
Want één ding is zeker: als straks het eBook ineens wél aanslaat, dan zal er iemand zijn die daar een verschrikkelijke smak geld aan gaat verdienen. En het klinkt heel vreemd, maar ik heb zo’n voorgevoel dat die iemand níet de schrijver is - daarvoor hoef ik niet eens op dat royalty-addendumpje te kijken.
De Nederlandse belanghebbenden van de eBookmarkt gedragen zich momenteel een beetje als wielrenners in een peloton op dertig kilometer van de finish. Zonder dat het voor de argeloze kijker zichtbaar is, heerst er onrust.
De geoefende commentator ziet ze zenuwachtig worden, de verschillende ploegen. Is het verstandig om nu al te demarreren? De renners van bol.com zijn zich al smoezend aan het klaarmaken voor een ontsnapping. Intussen blijven de uitgevers dicht bij ze in het wiel. Ook in de ploeg van de softwarejongens is er onrust. iPhone en andere mobiele telefoniebedrijven komen iets naar voren vanuit de flanken.
En de schrijvers? De schrijvers sukkelen ergens helemaal achteraan, op een paar minuten afstand van het peloton. Vanouds zijn zij in het boekenbedrijf de figuren die onderaan de piramide bungelen: de ‘auteurs’, zoals ze intern worden genoemd, dat overbodige volkje dat ook zonodig een paar procentjes van de opbrengst in de boekenindustrie moet wegpakken.
Kijk maar eens rond op een literaire prijsuitreiking of een boekenbal, en je zult versteld staan van de hoeveelheid mensen die hun salarissen aan de literatuur te danken hebben, zonder ook maar een letter te hoeven schrijven.
Het handjevol schrijvers staat er wat bedremmeld bij. Ze zijn de grondstofleveranciers van een industrietak die ze nauwelijks doorgronden, mijnwerkers die even met een drankje in de hand mogen meeborrelen, en geacht worden om dadelijk wel weer af te dalen in de schacht en met wat moois boven te komen.
Maar goed, dat is opnieuw mijn mopperende hersenhelft. Laten we, nu het toch zomer is, eens naar de zonzijde van het eBook kijken. Want alle argumenten die ik er tegen bedenk, zijn van dezelfde orde als die ik jaren terug in stelling bracht tegen de mp3-speler, de mobiele telefoon en de TomTom, apparaten die ik nu dagelijks en dankbaar gebruik.
Laten we reëel zijn: honderden, duizenden boeken, altijd binnen handbereik, efficiënt doorzoekbaar, in een schermpje dat steeds minder van echt papier is te onderscheiden - binnen één of twee generaties zal hier toch zeker wel de nostalgische fetisj van drukinktgeur en doorzakkende boekenplanken voor opzij zijn gezet?
Bovendien is er een ethisch argument: geen oerwoudkap meer voor bestsellerproductie. Daarnaast is er, en dat is het allerbelangrijkste, een gigantisch humanitair argument voor eReaders en eBooks. Al die boekbinders, drukkers, papierleveranciers, boekhandelaren, pandjesbazen, magazijnmedewerkers, distributiecentra, vrachtwagenchauffeurs, zetters, brandstofleveranciers en noem ze allemaal maar op, die zijn ineens allemaal onnodig geworden. Op die manier blijft er een hoger percentage over voor de mensen die daadwerkelijk aan het boek hebben gewerkt.
Schrijvers kunnen zelfs een collectief gaan vormen, dat op eigen gelegenheid redactie- en promotiekrachten inhuurt. Los van welke (internet)boekhandel dan ook kunnen ze hun werk on line te koop aanbieden, beduidend goedkoper dan in de winkel, op de eigen homepage. Op die manier kunnen ze, nadat ze het handjevol secundaire medewerkers een royalty van een paar procent hebben gegeven, het volle pond van de verkoopprijs ontvangen.
Schrijver blij, lezer blij. En de rest van de wereld? Heel simpel: die bestaat niet meer, en zo hoort het ook, zeker in de zomer.

Up or Out

Hoeveel kosten de allochtonen ons?

Het Kamervragenbombardement waarmee de PVV vorige week de zomerrust wilde verstoren, lijkt op het zoveelste buitenissige plaagstootje van de populisten, maar past in feite precies in een visie op de samenleving waarin zij beslist niet alleen staan.

Steeds meer politici beschouwen de samenleving namelijk als een bedrijf, waarop een simpele kosten-batenanalyse gemaakt kan worden. Termen als ‘opbrengst’, ‘groei’ of ‘investering’, oorspronkelijk afkomstig uit de middenstandswereld, zijn ongemerkt in andere terreinen ingeslopen, van menselijke relaties (‘wat hebben wij elkaar nog te bieden?’, ‘investeer ook eens in mij!’) tot aan de politiek (‘wat kost de allochtoon?’).

Voor partijen die bestaan uit omhooggevallen makelaars, directeurtjes en sjacheraars is dat natuurlijk niet vreemd. Hun breinen hebben al vanaf de geboorte de structuur van een boekhoudtabel.

Kwalijker is dat het economische sjabloon op de wereld steeds dominanter is geworden. Die vermiddenstandisering op alle fronten heeft als onvermijdelijk gevolg dat de waarde van een mens voortaan te berekenen is aan de hand van een handjevol simpele parameters als jaarsalaris, werkuren, uitgaven en vermogen.

Dat is niet altijd zo geweest.
In het niet-eens-zo-gek-verre verleden bestonden er ethische waarden (‘rechtvaardigheid’), affectieve (‘genegenheid’), intellectuele (‘kennis’) en zelfs esthetische waarden (‘schoonheid’).

Helemaal verdwenen zijn die niet. Wel zijn ondergeschikt geraakt aan het middenstandsmodel en de middenstandersmentaliteit.

Zo ging het bij het JSF-debat alleen over de kosten en de werkgelegenheid, niet over de ethische kant. Zo investeert Nederland relatief het minste van heel Europa in wetenschappelijk onderzoek, waarvan de ‘opbrengsten’ immers niet altijd onmiddellijk meetbaar zijn.

Zo draait het publieke debat vaak rond de vraag wat iemand mag verdienen. Als enige land ter wereld hebben wij daar een norm voor die vernoemd is naar (en gebaseerd is op het jaarsalaris van) de premier.

Zo worden overheids- en bedrijfsgebouwen steeds lelijker, omdat functionaliteit boven esthetiek heerst. Zo is Nederland ongemerkt veranderd in één groot bedrijf met bazen en managers die hun rekensommetjes maken aan hun Haagse bureau’s en aan hun medewerkers/burgers een mailing sturen: in dit land is het up or out!

Elitaire proleten

Weet u nog dat onze premier in een open brief aan Harry Mulisch klaagde dat ‘intellectuelen, schrijvers en kunstenaars’ zich niet lieten horen in het publieke debat?
Dat was in 2006. Wilders had in de peilingen één zeteltje.
Veel heeft het niet geholpen, want drie jaar later is Wilders de grootste.

Allemaal de schuld van Harry Mulisch.

Of nou ja, van ‘de intellectuelen’. Zo denkt in elk geval ook minister Guusje ter Horst (Binnenlandse Zaken, PvdA) erover.

Ze vertelde tegen Vrij Nederland ernaar te snakken dat ‘de intellectuele elite van Nederland in opstand komt’, tegen ‘de vergroving’ en ‘extreem rechts’. What the fuck, zal menig elitaire intellectueel gedacht hebben.

Op een enkeling na hebben alle krantencolumnisten in Nederland toch academische titels? En op Afshin Ellian na hebben ze toch allemaal al eens op Wilders gepoept?

En what the fuck? Minister Plasterk (OCW, PvdA) noemde zijn partij toch juist ‘te elitair’? Duivels PvdA-dilemma: neig je teveel naar de intellectuelen, dan raak je de arbeiders kwijt. En andersom, want de intellectueel minacht de ‘proleet’. Die op zijn beurt weer de ‘buitenlander’ minacht.
En andersom.

Wie in de verzameling van elkaar minachtende ketens die ‘samenleving’ heet een politieke stroming wil bouwen die aan allen gelijktijdig onderdak geeft, moet beschikken over Messiaanse, Obamaiaans verenigende gaven.

Totdat die zich bij Mariëtte Hamer en Guusje ter Horst openbaren, zal de PvdA moeten kiezen of verzuipen. Wilders kiest bijvoorbeeld voor een smalle, zij het talrijke achterban - tegen de intellectuelen, tegen de buitenlanders – en is daarmee de enige echte partij van de (autochtone) arbeiders. Moet de elite daartegen in opstand komen? Nogmaals in de kranten schrijven wat een domme proleten het zijn?
Dat zal ze alleen maar sterken in hun minachting voor ‘interlektuweluh’.

Ter Horst oproep aan de elite is even gratuit als Plasterks roep om meer marktkooplui. Hun tweezang symboliseert precies hun partijprobleem. Je kunt niet gelijktijdig elite en arbeider behagen; elitaire proleten bestaan niet. Juist door voor beiden de deuren wijd open te zetten, zijn ze door verschillende deuren gillend ontsnapt.

donderdag 9 juli 2009

Glazenwasseroorlog


Als ik thuis in Den Haag mijn ramen wil laten zemen, kan ik niet zomaar uit de Gouden Gids een glazenwasser bellen. Er bestaan in deze stad namelijk louche verdelingen van wijken, onderlinge prijsafspraken en andere rookpluimen waar een hevige glazenwasseroorlog onder schuilgaat.


“Wáár zegt u? In stadsdeel X? Nee, daar komen wij niet, dan moet u Y of Z bellen.”

Vóór ik kan antwoorden, hangt de glazenwasser op.Net als in de Amsterdamse taxibranche is er formeel een vrije marktwerking, maar die is door informele, maffia-achtige praktijken totaal gecorrumpeerd.


Liberalisering is in criminalisering omgeslagen. Dat lijkt onvermijdelijk te zijn in dienstverlenende sectoren met kleine zelfstandigen. Laatst waren de malafide ‘thuiszorg’-bedrijfjes in het nieuws die na de liberalisering van de zorg hun kans schoon zagen. Het wachten is nu op sinistere postbodepraktijken.


Chagrijn-socialisten à la Agnes Kant herkennen hier graag het failliet van de vrijemarkteconomie in. De website van de SP meldt: ‘De liberalisering heeft gezorgd voor een chaos op de taximarkt. We moeten de liberalisering terugdraaien.’


Volgens die Kantiaanse logica kun je ook stellen: ‘Internet heeft gezorgd voor haatmail en kinderporno. We moeten internet afschaffen.’


Wie nauwkeuriger kijkt, ziet dat er met het liberalisme an sich niets mis is, maar dat men de spelregels van de vrije markt niet opvolgt en dat de scheidsrechter zich afzijdig houdt. Ja, als er iemand doodgeslagen is, dan komt-‘ie op z’n fluitje blazen.


Waarom heeft de politie nooit afgerekend met de taximaffiapraktijken? Het antwoord lijkt domweg te zijn: uit angst. Zoals er in de Parijse banlieux gebieden zijn waar de politie niet meer komt en waar anarchie en straatbendes heersen, zo heeft de Nederlandse overheid de handen afgetrokken van allerlei vrije marktsectoren, en die uitgeleverd aan de barbarij.


In de Haagse glazenwasseroorlog zijn vooralsnog geen dodelijke slachtoffers te betreuren.

Hooguit wordt iemands bestelbusje vernield als hij zich per ongeluk heeft vergrepen aan wat ruiten van iemand anders z’n wijk.


Na de eerste spons- en zeemmoord zal de SP opstaan en roepen dat het tijd is voor staatsramenlappers.


dinsdag 7 juli 2009

Taalanorexia


[Column De Groene Amsterdammer]


Heb ik De eenzaamheid van priemgetallen al gelezen? Dat vragen allerlei mensen me de laatste tijd op allerlei gelegenheden en telkens blijft dat ene woordje even haken: al.


De vraag of ik het al gelezen heb, impliceert dat dit onherroepelijk vroeg of laat gaat gebeuren, en ik me daar maar beter niet tegen kan verzetten, zoals in ‘Heb je al een afspraak bij de tandarts gemaakt?’

‘Nee, nog niet,’ reageerde ik de eerste keer.

Meteen begreep ik dat ik reflexmatig vol op die taalkundige bermbom was gestapt – nóg niet, maar vroeg of laat gaan we er allemaal aan. Zat er misschien een gehaaide pr-afdeling achter die ‘al’-vraag?


Voortaan was ik dus op m’n hoede, en beantwoordde ik het priemgetallen-instinkertje met onnodig grote verbijstering: ‘Huh? Maar dat ben ik helemaal niet van plan!’

Het gevolg daarvan is dat ik nu een hele zooi lovende orale recensies over dat boek te horen heb gekregen.


Over één daarvan gaat deze column, en als u vindt dat ik daar dan wel een verdomd lange aanloop voor genomen heb - alsof u waarachtig niks beters te doen heeft, kan die jongen nu eens eindelijk een beetje to the point komen - dan moet u vooral doorlezen.


‘Het mooie aan Priemgetallen is dat het zo bondig geschreven is. Terwijl die Italianen gewoonlijk altijd van die lange zinnen maken, met veel bijzinnen, tussenzinnen…’ Het bondige noorden versus het langdradige zuiden: daar zou eens een literatuurwetenschapper onderzoek naar moeten doen.

Ik vermoed dat er inderdaad een verband bestaat tussen zinslengte en breedtegraad. Waar schaduwen slinken, groeien de zinnen. Om het ook maar eens bondig te zeggen. Want daar houden we in Holland van. Korte zinnetjes. Zonder poespas. Gewoon is al gek genoeg. Ja toch niet dan.


O, hoe háát ik de soberheidsdoctrine van ons verkavelde vlakland, waar geknepen billen elk ritme uitbannen en iedere gedachte gesmoord wordt in de anorexia van flinterdun geschilde zinnetjes.

‘Geen wóórd teveel. Dus het leest echt als een…’ O nee, sta mij bij, machtige goden, en help me mijn oren te bedekken, help mij om te niet te horen wat ik nu - hoe ik mijn vuisten ook bal tegen mijn oorschelpen, en hoe ik mijn ogen ook dichtknijp tegen onvrijwillig liplezen - toch hoor: ‘… als een trein.’


Een trein! Terwijl het enige dat daarop te lezen valt bijna even slaapverwekkend is als die vijf-woorden-per-zin boekjes: 2 2 2 1 1 2 2 2 2 1 1. Een trein! Kan het lulliger? Je zou zo iemand de kop van de romp willen rukken opdat hij nooit meer zulke kolder uitkraamt.


‘Ah, oké,’ mompel ik. En dan iets enthousiaster: ‘Een trein zeg je? Juist. Nou eh… ik ben heel benieuwd.’


Kijk: ik plaag u maar een beetje, en u moet natuurlijk maar mooi vinden wat u mooi vind, maar toch zou ik het fijn vinden wanneer het misverstand uit de wereld verdwijnt dat een boek met korte zinnen - dat wil zeggen: een boek waarin de auteur de boel in stukken hakt door willekeurig wat punten en returns te hameren - ook automatisch tempo en vaart heeft.


Voor mij lijkt zo’n boek eerder op een file.


Haar vader zou woest zijn. Ze moest een leugen bedenken. Een goed verhaal zonder hiaten of tegenstrijdigheden. Ze peinsde er niet over om te vertellen wat er echt gebeurd was. De mist, natuurlijk, het kwam door de mist.


(Uit: De eenzaamheid van de priemgetallen, hoofdstuk 1)


Bij elke punt is het alsof ik rem en koppeling moet intrappen. Pas bij de vierde zin mag ik naar de tweede versnelling doorschakelen, maar eer ik op gang ben, zit ik al weer op de bumper van de auto vóór me (‘De mist’). Met slippende koppeling ploeter ik me door de eerste pagina’s van De eenzaamheid van priemgetallen. Juist in een wat langere zin, met een bijzinnetje waarin je het toerental wat voelt oplopen, en daarna nog eens een terzijde, alsof je de versnellingspook van drie omlaag trekt naar vier, voelt het alsof je de bebouwde kom verlaat en een 80km-weg voor je ziet liggen - even leeg als kaarsrecht - waarop je naar hartenlust los mag gaan, terwijl je verderop al de verlokking voelt van een invoegstrook, en de lastig te beschrijven voorpret van het schakelen naar de vijfde versnelling.


De Hollandse taalanorexia zit diep in onze cultuur. Boeken moeten to the point zijn. Vroeger op school al, luidde de standaardvraag bij literaire teksten: ‘Wat probeert de auteur hier te zeggen?’


Probéért. Alsof de schrijver een gemankeerde malloot was, die het vermogen miste om ‘gewoon te zeggen waar het op staat’, wat elke puber zelf beter kon doen, waarna het boek als overbodig geleuter terzijde kan worden geschoven.


Wie De eenzaamheid van priemgetallen ‘Italiaans, maar godzijdank toch bondig’ vindt, moet bij zijn Ferrari-dealer maar eens informeren naar een exemplaar dat prettig in files rijdt.


donderdag 2 juli 2009

Jan Salie-geest


Je eerste computer, kun jij je die nog herinneren? Als je dezelfde leeftijd hebt als ik, was dat een Commodore 64 of een MSX. Programma’s moest je via een cassettebandje inladen. Na een kwartier van pieptoontjes kon je Packman spelen.


Nu, vijfentwintig jaar later, heb je een TomTom in je auto, een iPhone op zak en woedeaanvallen als het internet er een dagje uit ligt.


Het klinkt vreemd, maar daar moest ik gisteren aan denken, toen we vierden dat Nederland 146 jaar geleden de slavernij afschafte. Zo’n beetje als allerlaatste in Europa, maar toch.


Het doel van de westerse mens is altijd geweest om de handen vrij te maken en te kunnen luieren. Eerst gebruikten we daar dieren voor, vervolgens slaven, en ten slotte fossiele brandstoffen.


Dat arbeidloos luieren ons ideaal is, blijkt alleen al uit de grote rolmodellen van onze wereld: mensen die onvoorstelbare fortuinen bezitten die in geen enkele verhouding staan tot de geleverde ‘arbeid’ (Paris Hilton, Michael Jackson, Britney Spears). Zo’n leven willen we allemaal, en de afgelopen 146 jaar is dat, dankzij de techniek, voor iedereen steeds dichterbij gekomen. We hebben slaven die ons de weg soufleren in de auto, slaven die non-stop muziek voor ons maken, slaven die onze vaat doen, enzovoorts.


Levende energiebronnen hadden altijd beperkingen: ze werden moe, gingen dood of kwamen in opstand. Onze huidige energiebronnen doen dat allemaal niet. Sterker nog: sinds gisteren zijn ze zelfs 30 procent goedkoper.


Dat we die bronnen niet horen morren, betekent echter niet dat ze onuitputtelijk zijn.


In Zweden en Finland is meer dan 20 procent van de energie al duurzaam. In Nederland is dat 2,7 procent. Dat Nederland zo laat was met het afschaffen van de slavernij, komt waarschijnlijk omdat we ook pas zo laat aanhaakten bij de industriële revolutie, waardoor we slaven voor machines konden inruilen. Nederland liep achter, en uit die periode danken we onze fameuze ‘Jan Salie-geest’.


Misschien vieren we in een volgende eeuw de dag dat Nederland de fossiele brandstof afschafte.


Als allerlaatste in Europa.


donderdag 25 juni 2009

Solidariteitsgolf


In voorpaginalanden is het vaak hetzelfde liedje: de ene corrupte schurk wil de andere corrupte schurk van de troon stoten. Vorige zomer zagen we zoiets in Zimbabwe, in de strijd tussen Tsvangirai- en Mugabe-aanhangers, die we volgden als een voetbalfinale tussen twee buitenlandse teams.


Tegelijkertijd waren er in Thailand protesten, die ons al iets meer interesseerden, aangezien er westerse toeristen bij betrokken waren die het land niet meer uit konden.



In het geval van Iran lijken we echter een compleet andere houding aan te nemen. Hoewel ook hier een variant klinkt op het oude voorpaginalandenliedje – de ene dictator versus de andere – heeft het Westen een hartstochtelijke voorliefde voor Mousavi ontwikkeld.


Het lijkt zelfs een wereldwijde solidariteitsgolf waar je je met goed fatsoen niet afzijdig van kunt houden. Wie nu z’n Twitterfotootje nog niet op groen heeft staan (om de revolutie symbolisch te steunen), is overduidelijk een egocentrische klootzak.


Hoe is dat te verklaren? Het kan niet alléén ons heilig geloof in ons democratisch systeem zijn. Dan zouden we het evengoed voor de bevolking in Birma, Cuba, Laos, Libië, Noord-Korea of Syrië kunnen opnemen.



Mousavi’s succes komt door de beeldvorming, die aansluit bij archetypische mythen van het Westen. Wij identificeren ons met de opstandige, jonge bevolking (ze hebben er zelfs mobieltjes!) en schakelen de Iranprotesten op één lijn met de Val van de Berlijnse Muur, de Mars naar Washington van Martin Luther King, en al die andere gebeurtenissen waarbij individuele vrijheden werden veroverd op een onderdrukkend systeem.


Identificatie is de sleutel. Als we iemand een spandoek ‘where is my vote?’ zien ophouden, gaan we er klakkeloos vanuit dat die persoon het liefste samen met ons in de McDonald’s cola zou willen drinken, maar door de dictatuur verstoken blijft van die zegeningen van ons Vrije Westen.


Dat hoeft niet helemaal waar te zijn. Stel dat volksheld Mousavi straks aan de macht komt, en, zoals hij graag wil, doorgaat met het verrijken van uranium en van Iran een kernmacht maakt, zetten we dan nog steeds onze Twitterfotootjes op groen?


donderdag 18 juni 2009

Gewoon doorlopen


Hoe speelt het CDA het toch klaar om zich keer op keer te profileren als onbetrouwbaar en verdacht? Het lijkt wel of ze daar een mediastrateeg voor in dienst hebben. Iemand die het relletje ‘Catshuisbrand’ op dezelfde manier regisseert als de steun voor de Irakoorlog. Het is een regie in vijf bedrijven.


1. De teaser. Roepen dat er niks aan de hand is - gewoon doorlopen mensen! - en tegelijkertijd alle relevante stukken verborgen houden. Zowel bij ‘Irak’ als bij ‘Catshuisbrand’ haalden journalisten bakzeil als ze vertrouwelijke rapporten wilden opvragen via de Wet Openbaarheid Bestuur. Logisch gevolg was dat het wantrouwen groeide, en er een nog fellere jacht op die ‘stukken’ werd ingezet.


2. De vondst. Herinnert u zich het door NRC geopenbaarde Geheime Memorandum over de Irakoorlog nog? (‘Goed opbergen in de archieven voor het nageslacht’) Nu heeft RTL ook zo’n kattebelletje gevonden. Ik vermoed dat er stapels van dat soort stukken (concepten, halve adviezen) op elk departement te vinden zijn, maar alleen de CDA-mediastrateeg weet ze vol in de spotlights te krijgen. De halsstarrige oesterhouding van de regering dwingt de pers immers om groots met de snippers uit te pakken.


3. De verdenkingen voeden: voor microfoons alles ontkennen, de gelekte stukken met ambtelijk abracadabra nog meer doofputlucht geven, arrogantie betrachten in spoeddebatten. Alles om bij het publiek het beeld neer te zetten van een premier die de gordijnen dichttrekt en zijn hoofd snikkend onder een kussen verbergt.


4. De climax. Het huzarenstukje van de mediastrateeg: doen alsof de oester eindelijk opengaat (er komt een Irakonderzoek; de Kamer krijgt de Catshuisstukken), maar daarbij zoveel kaarten op de borst houden (een ‘zelfbenoemde onafhankelijke’ commissie; een ‘vertrouwelijk in te zien’ rapport: let op die grappige oxymorons), dat het wantrouwen en de verbijstering compleet zijn.


5. En dan? Dan zijn we weer terug bij af. Niets aan de hand mensen. Gewoon doorlopen. En dat doen we dan ook.

Naar de PVV bijvoorbeeld.


Je gaat haast geloven dat de CDA-mediastrateeg stiekem een infiltrant van Wilders is.


vrijdag 12 juni 2009

Riskant


[Column De Groene Amsterdammer, vorige week]


Allemachtig, dat maak je in boekenland toch niet elke dag mee. Er is een manifest verschenen. Ik was al bang dat het een uitgestorven genre was, het MANIFEST. Want ik zie het woord in gedachten altijd in nijdige kapitalen, gestencild op grauw kringlooppapier, met spijkers op de deuren van de heersende macht geramd, met een verbeten en-nu-is-het-genoeg-gezicht.


Voor het onwaarschijnlijke geval dat u het miste: Erik Jan Harmens en Ilja Leonard Pfeijffer schreven in Trouw hun ‘Manifest voor een riskante literatuur.’ Riskant moet hier begrepen worden als: betrokken bij de maatschappelijke thema’s van deze tijd.


Ik stond er aanvankelijk wel even van te kijken, moet ik zeggen. We leven volgens deze heren in ‘bijzonder gevaarlijke tijden die bijzondere eisen stellen aan de kunst.’ En: ‘Schrijvers zouden niet in hun werkkamer een stilleven van een appel en een peer moeten bedichten terwijl buiten het kanonnenvlees in de loopgraven lilt.’


Niet zozeer de stellingen verbaasden me, als wel hun afzenders. Met Pfeijffer heb ik regelmatig discussies gevoerd in het hoofdkwartier van wat berucht is geworden als de ‘Leidse literaire maffia’, Café Burgerzaken. Maatschappelijk engagement was bepaald geen topprioriteit, en het enige lillende vlees dat het bedichten waard was, lag in de Ikeabedjes van de studentenhuizen. En publiekelijk heeft Pfeijffer toch altijd het ‘orakels balken in de taal van engelen’ bepleit?


Inmiddels hebben zwerflust en entropie de Leidse maffia wat verdund - Pfeijffer woont inmiddels in Genua, en ik in ’s-Gravenhage - maar dat zou toch niet voor de literaire beginselen ervan moeten gelden. Of kan een fietstocht naar Italië iemand plotsklaps veranderen in een wereldverbeteraar die roept: ‘Kunstenaars zijn ten volle verantwoordelijk voor de toestand in de wereld of zij nemen hun eigen kunst niet serieus.’


Pas na drie, vier keer lezen viel het kwartje.


O, het is ironisch bedoeld! Dat is een hele geruststelling.


Al heb je voor die ironie wel een loep nodig. ‘Wij willen literatuur die in geen andere tijd moet zijn geschreven, dan in de tijd waarin ze is geschreven.’ Moet zijn geschreven, niet ‘kan’. Ergo: wij willen gras dat geen andere kleur dan groen heeft. ‘Wij verachten platte pamflettistische literatuur’. En wij doen dat in een pamflet. Een pamflet van een handjevol uiterst nonchalante en gratuite zinnetjes, waarvan de laatste luidt: ‘Nonchalance in de literatuur is een misdaad.’


Op deze manier ben ik natuurlijk een spelbreker, iemand die de clou van een mop gaat uitleggen, maar omdat het een nogal flauwe mop is, mag het. Bovendien heeft haast niemand de grap begrepen, zoals blijkt uit de reacties op het manifest in het forum van weblog De Contrabas. (En als u wilt weten wie die commenters zijn: bezoek één poëzieavond in, zeg, het Amsterdamse Perdu, en je ziet ze alle tien, twintig gematerialiseerd om je heen.)


De ironie richt zich uiteraard tegen Thomas Vaessens’ roep om meer engagement, maar wat zich hier voordoet is wat Mulisch het ‘ironische van de ironie’ noemde: men vat het als serieus op.Een satire maken op Vaessens kan natuurlijk grappig zijn.


Zeker nu de arme man al maandenlang het pispaaltje van literair Nederland is, wordt de volgende grondwet van kracht: één keer een grap uithalen is leuk, tien dezelfde grap uithalen is flauw, honderd keer dezelfde grap uithalen is ontzettend leuk.


Maar satire is pas satirisch als ze 1) voor de lezer als satire te herkennen is en 2) impliciet een alternatief voor het bekritiseerde biedt. Het ‘manifest voor een riskante literatuur’ doet dat niet, en illustreert zo de eigen, oxymoronachtige stelling: ‘Wij hekelen irrelevantie als einddoel.’Het ironische van die ironie wil dat we dit pamflet dus dienen te beschouwen als een pleidooi voor irrelevantie, risicoloosheid en wereldvreemdheid.


Dat wil er bij mij niet in. En bij de schrijvers zelf ook niet, mag ik hopen.


De voornaamste winst van de Vaessensdiscussie is, zoals ik op deze plaats al eerder schreef, dat die ons uitdaagt om opnieuw te vertellen wat literatuur ook al weer is. Blijkbaar is dat nodig. Pfeijffer en Harmens zijn beiden bloemlezers en daarmee pleitbezorgers en ambassadeurs van de literatuur.


De discussie zoals die nu in allerlei vormen uitwaaiert, is een prachtige kans om in die rol op de voorgrond te treden. Ze hadden kunnen vertellen waaruit het werkelijke engagement van literatuur bestaat, om welke specifieke vorm van betrokkenheid het in poëzie en proza nu eigenlijk gaat, en welke volstrekt unieke ingangen die kunstvormen hebben tot de thema’s die de wereld bezighouden en die uiteraard in elke tijd ‘bijzonder’ of vooruit, ‘gevaarlijk’ zijn geweest. Ze hadden kunnen waarschuwen voor de gevaren die de kunsten bedreigen die zij vertegenwoordigen.

Ze hadden het ongenoegen van dichters en schrijvers over de commerciële praktijk een stem kunnen geven. Ze hadden dat in briljante ironische bewoordingen kunnen doen.


Ze hadden een MANIFEST voor een riskante literatuur kunnen schrijven, dat weet ik zeker.

donderdag 11 juni 2009

Flaporen

Mogen scholen leerkrachten ontslaan vanwege hun homoseksualiteit? Artikel 1 zegt nee (discriminatieverbod), artikel 23 ja (vrijheid van onderwijs).

De Raad van State adviseert om 23 zwaarder te laten wegen. Immers: een leraar heeft een voorbeeldfunctie bij het uitdragen van de grondslagen van de school.

Die redenering is enigszins te volgen. Voor kinderen is het verwarrend als voor de klas een man staat uit te leggen dat de Bijbel homoseksualiteit afwijst, terwijl die leraar zelf met een man samenwoont.

Het werkelijke probleem is dan ook helemaal niet het advies van de Raad van State. Het werkelijke probleem is dat er scholen zijn die aan kinderen leren dat homoseksualiteit tegennatuurlijk, zondig en duivels is.

Het discrimineren wordt er bij deze kinderen met de schoolmelk in gegoten. Een complete bevolkingsgroep wordt aangemoedigd om artikel 1 van de grondwet te negeren.

Stel dat mijn religie vindt dat flaporen een zondige afwijking zijn. Artikel 23 geeft mij de ruimte een school te beginnen op die ‘grondslag’. Vanaf nu mag ik daar leraren weigeren op grond van hun flaporen en leerlingen laten opgroeien tot flapoorofoben. Moet de samenleving mijn school ‘respecteren’?

Sommige scholen doceren de ongelijkheid van man en vrouw. Dat schrijven hun religieuze grondslagen nu eenmaal voor, en daar moeten we ‘respect’ voor hebben.

Het werkelijke probleem is glashelder, maar kennelijk zo taboe dat niemand het wil uitspreken: religie is altijd in strijd met de grondwet. De meeste religies prediken de superioriteit van de eigen aanhang boven de anderen, en allemaal stellen ze Gods wetten boven de aardse regels.

Dat we daar niet voortdurend last van hebben, is omdat de religieuze en staatsrechtelijke wetten doorgaans redelijk overlappen. Maar juist aan de randen, zoals bij de homoleraren, komt de principiële onverzoenbaarheid van grondwet en religie aan het licht.

De scheiding tussen kerk en wetgever is op staatsbestuurlijk niveau al lang geregeld, maar het onderwijs loopt hopeloos achter. Het doceert een morele regelgeving die strijdig is met onze grondwet.

Hoelang blijven we daar nog respect voor hebben?