dinsdag 22 september 2009

Interview Den Haag Centraal


De Haagse krant Den Haag Centraal had een mooi interview in de cultuurbijlage, over het nieuwe boek, De etaleur, en de samenwerking hiervoor met het Nederlands Danstheater.

http://www.denhaagcentraal.net/550/images/archief/DHC-bijlage_Uit2009.pdf

Zie pagina 12-13


maandag 21 september 2009

Fietsmetafysica


[Column nrc.next van donderdag 3 september j.l., die ik nog niet on line had gezet, dus bij dezen]


Van alle weggebruikers zijn wielrenners verreweg het irritantst. Omdat ze hoegenaamd geruisloos zijn dwingen ze je met zo’n quasivriendelijk belletje om uit te wijken, en dan - zoef - stuiven ze als een insectensoort langs, terwijl het Dopplereffect nog bezig is hun belgeluid te vervormen.


Zo dacht ik er tot kortgeleden over. Tot het moment dat ik zelf een racefiets kocht, en me middels de bijbehorende kleding vermomde als precies zo’n insect dat de duinen doorstuift. Sindsdien weet ik dat juist recreanten de irritantste weggebruikers zijn.


Om de zoveel pedaalslagen hangen ze weer voor je wiel, in trosjes het fietspad te blokkeren, en net als je wat snelheid heb gemaakt, moet je - godsamme, ga dan aan de kánt, sukkel! - voor ze afremmen.


Op mijn belsignaal - toch een vriendelijk triangelslagje - reageren ze niet of nukkig, en altijd te traag. Je zou verwachten dat ik, die ooit in hun schoenen en op hun stadspedalen stond, die ergernis niet heb, omdat ik me in ze kan inleven. Niet dus. Compassie duurt kort. Op de fiets erger ik me aan automobilisten, in de auto storen fietsers me. Om het Shakespeariaans te zeggen: de wereld is een wegennet, en elk berijdt daarin zijn eigen voertuig.Opvallend is ook hoe snel groepsvorming tot stand komt op de wegensamenleving. Zodra ik zo’n wielerbroekje met zeem tussen m’n benen heb, en zo’n gestroomlijnde snoepkleurige helm, ben ik opeens één van hen, onderdeel van een groep die elkaar op terrasjes van duinpannenkoekenhuisjes toeknikken.


Als ik zou willen, zou ik aan kunnen schuiven voor een gesprek in geheimtaal: crankstellen, bracketas, derailleurs. In wielerharnas benaderen passanten me anders. Ineens krijg ik vragen over fietsroutes, en raadselachtiger: ineens weet ik daar de antwoorden op.


Wegwijzerbordjes als ‘LF4a’, die ik voorheen nooit opmerkte, hebben ineens betekenis. En ineens besef ik dat de wereld vol zit met wegwijzers die ik nog niet zie en die alleen voor beperkte groepen betekenis hebben.


Wie onze samenleving wil begrijpen, moet zich verdiepen in de metafysica van het fietsen.


donderdag 17 september 2009

Pijn en pus

[column nrc.next vandaag]

Na het zuur komt het zoet
. Kent u die slagzin nog? Prinsjesdag 2002. Als het zoet al is gekomen, dan was het wel een verdomd klein zoetje.

De werkelijke tendens blijkt deze: na het zuur kwam het bittere, en daarna komen straks nog het walgelijke, het stinkende en het kokhalswekkende.

Na de pijn komt de pus.

Bij zo’n boodschap zou ik ook een grafgezicht opzetten.

Nu mag je van een regering niet verwachten dat ze een mondiaal noodlot afwendt, maar wel dat ze de klappen slim opvangt en de toekomst crisisbestendig maakt. Het stomste dat je dan kunt doen is de studiefinanciering bevriezen. Nu al is die, na jarenlang steeds weer wat afgeschaafd te zijn, zo abominabel dat je - tenzij je ouders even rijk als gul zijn - gedwongen bent erbij te lenen.

De gemiddelde schuld per afgestudeerde student was in 2004 al achtduizend euro, en is nu ruim twaalfduizend euro. Met het bevriezen van de studiefinanciering zullen die rode cijfers nog meer oplopen.

De schijnbaar milde maatregel krijgt dus een aantal dramatische effecten. Behalve dat studeren er weer een eliteaangelegenheid door dreigt te worden, kweekt de maatregel een complete generatie hoogopgeleiden (bestuurders, politici, bankiers) voor wie lenen en schuldenlast vanzelfsprekends zijn: iedereen leeft boven zijn stand.

Je krijgt, kortom, een Amerikaanse mentaliteit, en de kans is levensgroot dat al die toekomstige landsbestuurders die meenemen in hun latere werkzame leven. Juist die houding bracht ons in de ellende. De panacee voor deze crisis is dus de katalysator van een volgende.

Tenzij je ouders even rijk als gul zijn, zul je moeten lenen. Of werken. En dat is het andere dramatische neveneffect van de bevroren studiefinanciering: dat studenten minder tijd krijgen voor hun studie en academische vorming.

Omdat universiteiten wel voldoende rendementen moeten behalen, zullen ze het niveau evenredig laten zakken om hun slagingspercentages te waarborgen. Kortom: de studies worden nog oppervlakkiger, vluchtiger, zakelijker.

Maar misschien is dat juist de bedoeling van PvdA-onderwijsminister Plasterk. Hij wil toch het onderscheid tussen universiteit en hbo opheffen?

zaterdag 12 september 2009

Proeven



[column Groene Amsterdammer]

Van alle tv-competities staat het Britse Masterchef op eenzame hoogte. Op de een of andere manier slagen die lui erin om je adem te laten stokken zodra ze met chirurgische precisie een vork volprikken, en na een minimale kaakbeweging een tekst uitspreken als: “De textuur van die zeebaars is prachtig, en de smaken zijn out-rage-ous! Net wanneer het zilte van de vis wegebt, komt het zoet van de lychees erin, samen met het scherpe zuur van het kleine minilimoentje, en dat alles wordt acrobatisch in balans gehouden door de saffraan in de basmatirijst; het knapperige van de kroepoek houdt het gevaar van weekheid, zoals dat op een bord als dit onvermijdelijk op de loer ligt, op veilige afstand; dit, Clara, zou wel eens de beste zeebaars kunnen zijn die ik ooit heb gegeten.”

Clara is dan, voorstelbaar genoeg, al lang in tranen. Ook de kijker is overdonderd. Ik ben vaak een beetje jaloers op die proefmannen, en hun supersnelle straalverbinding tussen smaakpapillen en taalcentrum.

Ik kom in restaurants nooit veel verder dan: ‘Hm…lekker.’ Het is een conglomeraat van smaken, een totaalimpressie die het oordeel onmiddellijk in één hap vormt, maar waarvoor ik geen argumenten kan aandragen. Op dezelfde manier heb ik ook aan een paar zinnen genoeg om te weten of ik een boek goed vind of niet.

Philip Roth laat zijn hoofdpersoon in Ik was getrouwd met een communist hetzelfde overkomen. Nathan Zuckerman is onder de indruk van een citaat (‘hoer van mijn ziel’) dat zijn leraar Engels hem geeft.
“Ja, ‘hoer van mijn ziel’ vind ik mooi.”
“Waarom?” vroeg hij. (…)
“Omdat,” zei ik, “je meestal niet aan je ziel denkt als een hoer.”
“Wat bedoelt hij met ‘hoer van mijn ziel’?”
“Verkopen,” antwoordde ik. “Zijn ziel verkopen.”
“Juist. Zie je hoeveel sterker het is? (…) Waarom is het sterker?”
“Omdat hij het met ‘hoer’ verpersoonlijkt.” “Goed - wat nog meer?” En zo dwingt hij Zuckerman om met de microscoop op dat ene woord af te dalen, en een beetje zoals die Masterchefproevers te worden.

Het fragment laat iets aardigs zien. De argumentatie waaróm iets mooi is, komt altijd achteraf, en heeft een hypothetisch karakter. Je moet naar woorden zoeken om de ervaring te benaderen of te verklaren. Je bent dus al drie, vier stappen verder, aan het rationaliseren, argumenteren, analyseren of weet-ik-veel-eren.

Dat dat iets onbevredigends heeft, merk je het duidelijkst als je over niet-talige kunstwerken als maaltijden of muziekstukken spreekt. Een voorbeeld. Een van de mooiste linkerhandfrasen ooit voor de piano geschreven, is de opening van de Berceuse van Chopin.

Op het eerste gehoor lijkt het stuk te beginnen met een simpele, kalme golfslag, net iets ruimer dan een octaaf. In de derde en vierde tel echter, als de parabool van de boog na het hoogtepunt terugloopt, voegt de componist twee stijgende noten toe (een f en een ges).

Het zijn exact die noten die deze baspartij zo briljant maken. Zonder die twee zou de luisteraar immers alleen de melancholische, berustend zuchtende, enigszins conventionele terugval ervaren (des-c-as), maar nu is daarin - gelijktijdig! - een klimmende kleur gekomen: hoop, vreugde. Met een minimum aan middelen heeft de componist het voor elkaar gekregen dat twee elkaar doorgaans uitsluitende emoties met elkaar mengen.

Kennelijk was Chopin zelf ook niet helemaal ontevreden met zijn vondst, want hij houdt die golfslag van de linkerhand zo’n 68 maten vol, dat wil zeggen: bijna het hele stuk.

Tot zover mijn recensie van Chopins opus 57. Alle woorden zijn waar, maar dat neemt niet weg dat ze tekortschieten. Wie een esthetische ervaring probeert te ontrafelen lijkt op het jongetje dat de tijd wil ontdekken door een horloge uit elkaar te schroeven. Uiteindelijk gaat het, ook in kunst, om iets anders dan wat je achteraf construeert en beredeneert.

Het gaat, om het wat aanstellerig te formuleren, om dat je ne sais quoi. Die Masterchefjongens kunnen nog zulke mooie volzinnen maken over het hapje dat ze naar binnen werken, als kijker weet je dat het meest essentiële je ontgaat, al was het maar omdat er naast de kleurentelevisie nog geen smakentelevisie is uitgevonden.

Misschien valt er, als we eerlijk zijn, ook over boeken uiteindelijk niet veel méér te zeggen dan dat we of wél of níet bereid zijn om mee te gaan in de wereld waarin de vertellende stem ons wil meeslepen. En waarom? Je ne sais quoi.

Goede boeken laten zich niet recenseren, je kunt hooguit naar ze wijzen. Hier, proef eens! Laatst at ik met een vriend in een Indisch restaurant. Het tweede gerecht was een geweldige soep. Iemand van de bediening weidde uit over de ingrediënten en hun herkomst. Toch zei dat minder dan de reactie van mijn tafelgenoot: “Als ik deze soep zelf kon maken, dan zou ik hem elke dag eten.”

donderdag 10 september 2009

Nummer één

[column nrc.next]

Anderen lopen in reclameblokjes vaak weg, maar ik zet het tv-geluid juist wat harder en kijk ademloos toe. Als je wilt weten hoe een volk er aan toe is, kun je het beste zijn tv-reclames bekijken. Die droombeelden tonen immers feilloos ons gemis. Ze zijn het fotonegatief van de status quo, een reservoir van ongestilde verlangens.

De laatste maanden signaleer ik een trend die me veelzeggend lijkt. Product worden op tv steeds vaker aangeprezen als: ‘De nummer één van Nederland’ of ‘Steeds meer Nederlanders kiezen…’ Ik ben eens gaan turven. Met vijf reclameblokjes had ik al een flinke lijst van patriottische promo’s.

Of het nu om verzekeringen, auto’s, shampoo of kant-en-klaarmaaltijden gaat, een beroep op onze nationale identiteit moet ze ons door de strot douwen. Terwijl: wat nou nummer één van Nederland? Wanneer was die shampooverkiezing dan?

De drogreden waarmee deze bedrijven hun goedjes willen slijten heet ad populum. Niet toevallig ook Geert Wilders’ favoriete valstrik: ‘Ik vind, en heel veel Nederlanders met mij…’ Ten million people can’t be wrong. Nou ja, behalve dan toen ze Adolf Hitler...

Misschien hebben de reclamemakers de truc afgekeken bij hun vakverwanten, de campagnestrategen. In elk geval onthullen de tv-spotjes dat dit volk droomt van een Nederlandse identiteit. Waar voorheen de dampende worsten op de boerenkool en de pindakaasboterhammen na het schaatsen al boekdelen spraken, moet het ‘Nederlandse’ nu specifiek benoemd en benadrukt worden. Eigenlijk begon dat al toen de Postbank ons alternatieve volkslied introduceerde (‘vijftien miljoen mensen…’). Dat was in 1996, het jaar dat Fokker failliet ging, Oranje in de kwartfinales van het EK werd weggeveegd en onze dienstplicht is afgeschaft. Sindsdien zijn de middelpuntzoekende krachten van de Nederlandse samenleving wat gaan tanen en is ons land aan een ontbindingsproces begonnen.

Reclamelui en andere populisten verkennen de wonden voor eigen gewin. Hun verbeelding is even groot als ons gemis. Dé Nederlander bestaat weldegelijk. Je zult hem alleen niet op straat zien.

In het tv-scherm valt hij je echter steeds meer lastig, de nummer één van Nederland.

maandag 7 september 2009

Longlist AKO

Of Tiplijst, zoals men dat liever noemt:


Peter Bekkers:Trouw is de andere wang
Abdelkader Benali: De stem van mijn moeder
Mark Boog: Ik begrijp de moordenaar
Geert Buelens: Europa, Europa!
Joris van Casteren:Lelystad
Michel van Eeten: Tegennatuur
Cees Fasseur: Juliana en Bernhard
Arnon Grunberg: Onze oom
Kees ʻt Hart: De keizer en de astroloog
Herman Koch: Het diner
Gerrit Komrij: Vila Pouca
Joke van Leeuwen: Alles nieuw
Tomas Lieske: Een ijzersterke jeugd
Bart Moeyaert: Graz
Erwin Mortier: Godenslaap
Joris Note: Tegen het einde
Luc Panhuysen: Rampjaar 1672
Wanda Reisel: Die zomer
P.F. Thomése: J. Kessels: The Novel
Carolina Trujillo: De terugkeer van Lupe García
Dimitri Verhulst: Godverdomse dagen op een godverdomse bol
Erik Vlaminck: Suikerspin
Marja Vuijsje: Joke Smit
Christiaan Weijts: Via Cappello 23
Tommy Wieringa: Caesarion


Laat de speculaties maar losbarsten. Zelf zal ik er iets minder van mee krijgen, aangezien ik druk in de weer ben met onze afgelopen woensdag geboren zoon Levi.