donderdag 9 juli 2009

Glazenwasseroorlog


Als ik thuis in Den Haag mijn ramen wil laten zemen, kan ik niet zomaar uit de Gouden Gids een glazenwasser bellen. Er bestaan in deze stad namelijk louche verdelingen van wijken, onderlinge prijsafspraken en andere rookpluimen waar een hevige glazenwasseroorlog onder schuilgaat.


“Wáár zegt u? In stadsdeel X? Nee, daar komen wij niet, dan moet u Y of Z bellen.”

Vóór ik kan antwoorden, hangt de glazenwasser op.Net als in de Amsterdamse taxibranche is er formeel een vrije marktwerking, maar die is door informele, maffia-achtige praktijken totaal gecorrumpeerd.


Liberalisering is in criminalisering omgeslagen. Dat lijkt onvermijdelijk te zijn in dienstverlenende sectoren met kleine zelfstandigen. Laatst waren de malafide ‘thuiszorg’-bedrijfjes in het nieuws die na de liberalisering van de zorg hun kans schoon zagen. Het wachten is nu op sinistere postbodepraktijken.


Chagrijn-socialisten à la Agnes Kant herkennen hier graag het failliet van de vrijemarkteconomie in. De website van de SP meldt: ‘De liberalisering heeft gezorgd voor een chaos op de taximarkt. We moeten de liberalisering terugdraaien.’


Volgens die Kantiaanse logica kun je ook stellen: ‘Internet heeft gezorgd voor haatmail en kinderporno. We moeten internet afschaffen.’


Wie nauwkeuriger kijkt, ziet dat er met het liberalisme an sich niets mis is, maar dat men de spelregels van de vrije markt niet opvolgt en dat de scheidsrechter zich afzijdig houdt. Ja, als er iemand doodgeslagen is, dan komt-‘ie op z’n fluitje blazen.


Waarom heeft de politie nooit afgerekend met de taximaffiapraktijken? Het antwoord lijkt domweg te zijn: uit angst. Zoals er in de Parijse banlieux gebieden zijn waar de politie niet meer komt en waar anarchie en straatbendes heersen, zo heeft de Nederlandse overheid de handen afgetrokken van allerlei vrije marktsectoren, en die uitgeleverd aan de barbarij.


In de Haagse glazenwasseroorlog zijn vooralsnog geen dodelijke slachtoffers te betreuren.

Hooguit wordt iemands bestelbusje vernield als hij zich per ongeluk heeft vergrepen aan wat ruiten van iemand anders z’n wijk.


Na de eerste spons- en zeemmoord zal de SP opstaan en roepen dat het tijd is voor staatsramenlappers.


dinsdag 7 juli 2009

Taalanorexia


[Column De Groene Amsterdammer]


Heb ik De eenzaamheid van priemgetallen al gelezen? Dat vragen allerlei mensen me de laatste tijd op allerlei gelegenheden en telkens blijft dat ene woordje even haken: al.


De vraag of ik het al gelezen heb, impliceert dat dit onherroepelijk vroeg of laat gaat gebeuren, en ik me daar maar beter niet tegen kan verzetten, zoals in ‘Heb je al een afspraak bij de tandarts gemaakt?’

‘Nee, nog niet,’ reageerde ik de eerste keer.

Meteen begreep ik dat ik reflexmatig vol op die taalkundige bermbom was gestapt – nóg niet, maar vroeg of laat gaan we er allemaal aan. Zat er misschien een gehaaide pr-afdeling achter die ‘al’-vraag?


Voortaan was ik dus op m’n hoede, en beantwoordde ik het priemgetallen-instinkertje met onnodig grote verbijstering: ‘Huh? Maar dat ben ik helemaal niet van plan!’

Het gevolg daarvan is dat ik nu een hele zooi lovende orale recensies over dat boek te horen heb gekregen.


Over één daarvan gaat deze column, en als u vindt dat ik daar dan wel een verdomd lange aanloop voor genomen heb - alsof u waarachtig niks beters te doen heeft, kan die jongen nu eens eindelijk een beetje to the point komen - dan moet u vooral doorlezen.


‘Het mooie aan Priemgetallen is dat het zo bondig geschreven is. Terwijl die Italianen gewoonlijk altijd van die lange zinnen maken, met veel bijzinnen, tussenzinnen…’ Het bondige noorden versus het langdradige zuiden: daar zou eens een literatuurwetenschapper onderzoek naar moeten doen.

Ik vermoed dat er inderdaad een verband bestaat tussen zinslengte en breedtegraad. Waar schaduwen slinken, groeien de zinnen. Om het ook maar eens bondig te zeggen. Want daar houden we in Holland van. Korte zinnetjes. Zonder poespas. Gewoon is al gek genoeg. Ja toch niet dan.


O, hoe háát ik de soberheidsdoctrine van ons verkavelde vlakland, waar geknepen billen elk ritme uitbannen en iedere gedachte gesmoord wordt in de anorexia van flinterdun geschilde zinnetjes.

‘Geen wóórd teveel. Dus het leest echt als een…’ O nee, sta mij bij, machtige goden, en help me mijn oren te bedekken, help mij om te niet te horen wat ik nu - hoe ik mijn vuisten ook bal tegen mijn oorschelpen, en hoe ik mijn ogen ook dichtknijp tegen onvrijwillig liplezen - toch hoor: ‘… als een trein.’


Een trein! Terwijl het enige dat daarop te lezen valt bijna even slaapverwekkend is als die vijf-woorden-per-zin boekjes: 2 2 2 1 1 2 2 2 2 1 1. Een trein! Kan het lulliger? Je zou zo iemand de kop van de romp willen rukken opdat hij nooit meer zulke kolder uitkraamt.


‘Ah, oké,’ mompel ik. En dan iets enthousiaster: ‘Een trein zeg je? Juist. Nou eh… ik ben heel benieuwd.’


Kijk: ik plaag u maar een beetje, en u moet natuurlijk maar mooi vinden wat u mooi vind, maar toch zou ik het fijn vinden wanneer het misverstand uit de wereld verdwijnt dat een boek met korte zinnen - dat wil zeggen: een boek waarin de auteur de boel in stukken hakt door willekeurig wat punten en returns te hameren - ook automatisch tempo en vaart heeft.


Voor mij lijkt zo’n boek eerder op een file.


Haar vader zou woest zijn. Ze moest een leugen bedenken. Een goed verhaal zonder hiaten of tegenstrijdigheden. Ze peinsde er niet over om te vertellen wat er echt gebeurd was. De mist, natuurlijk, het kwam door de mist.


(Uit: De eenzaamheid van de priemgetallen, hoofdstuk 1)


Bij elke punt is het alsof ik rem en koppeling moet intrappen. Pas bij de vierde zin mag ik naar de tweede versnelling doorschakelen, maar eer ik op gang ben, zit ik al weer op de bumper van de auto vóór me (‘De mist’). Met slippende koppeling ploeter ik me door de eerste pagina’s van De eenzaamheid van priemgetallen. Juist in een wat langere zin, met een bijzinnetje waarin je het toerental wat voelt oplopen, en daarna nog eens een terzijde, alsof je de versnellingspook van drie omlaag trekt naar vier, voelt het alsof je de bebouwde kom verlaat en een 80km-weg voor je ziet liggen - even leeg als kaarsrecht - waarop je naar hartenlust los mag gaan, terwijl je verderop al de verlokking voelt van een invoegstrook, en de lastig te beschrijven voorpret van het schakelen naar de vijfde versnelling.


De Hollandse taalanorexia zit diep in onze cultuur. Boeken moeten to the point zijn. Vroeger op school al, luidde de standaardvraag bij literaire teksten: ‘Wat probeert de auteur hier te zeggen?’


Probéért. Alsof de schrijver een gemankeerde malloot was, die het vermogen miste om ‘gewoon te zeggen waar het op staat’, wat elke puber zelf beter kon doen, waarna het boek als overbodig geleuter terzijde kan worden geschoven.


Wie De eenzaamheid van priemgetallen ‘Italiaans, maar godzijdank toch bondig’ vindt, moet bij zijn Ferrari-dealer maar eens informeren naar een exemplaar dat prettig in files rijdt.


donderdag 2 juli 2009

Jan Salie-geest


Je eerste computer, kun jij je die nog herinneren? Als je dezelfde leeftijd hebt als ik, was dat een Commodore 64 of een MSX. Programma’s moest je via een cassettebandje inladen. Na een kwartier van pieptoontjes kon je Packman spelen.


Nu, vijfentwintig jaar later, heb je een TomTom in je auto, een iPhone op zak en woedeaanvallen als het internet er een dagje uit ligt.


Het klinkt vreemd, maar daar moest ik gisteren aan denken, toen we vierden dat Nederland 146 jaar geleden de slavernij afschafte. Zo’n beetje als allerlaatste in Europa, maar toch.


Het doel van de westerse mens is altijd geweest om de handen vrij te maken en te kunnen luieren. Eerst gebruikten we daar dieren voor, vervolgens slaven, en ten slotte fossiele brandstoffen.


Dat arbeidloos luieren ons ideaal is, blijkt alleen al uit de grote rolmodellen van onze wereld: mensen die onvoorstelbare fortuinen bezitten die in geen enkele verhouding staan tot de geleverde ‘arbeid’ (Paris Hilton, Michael Jackson, Britney Spears). Zo’n leven willen we allemaal, en de afgelopen 146 jaar is dat, dankzij de techniek, voor iedereen steeds dichterbij gekomen. We hebben slaven die ons de weg soufleren in de auto, slaven die non-stop muziek voor ons maken, slaven die onze vaat doen, enzovoorts.


Levende energiebronnen hadden altijd beperkingen: ze werden moe, gingen dood of kwamen in opstand. Onze huidige energiebronnen doen dat allemaal niet. Sterker nog: sinds gisteren zijn ze zelfs 30 procent goedkoper.


Dat we die bronnen niet horen morren, betekent echter niet dat ze onuitputtelijk zijn.


In Zweden en Finland is meer dan 20 procent van de energie al duurzaam. In Nederland is dat 2,7 procent. Dat Nederland zo laat was met het afschaffen van de slavernij, komt waarschijnlijk omdat we ook pas zo laat aanhaakten bij de industriële revolutie, waardoor we slaven voor machines konden inruilen. Nederland liep achter, en uit die periode danken we onze fameuze ‘Jan Salie-geest’.


Misschien vieren we in een volgende eeuw de dag dat Nederland de fossiele brandstof afschafte.


Als allerlaatste in Europa.