vrijdag 27 maart 2009

Religieus petroleum


Religie leeft altijd op in crisistijd. In Den Bosch was er een ‘crisismis’ en deze week riepen Doekle Terpstra (voorzitter hbo-raad) en enkele medegelovigen op in NRC Handelsblad om ons te bezinnen op een van onze hoofdzonden, de hebzucht.

Dat klinkt grappig, maar is gevaarlijk. Moraal aan religie koppelen is even riskant als een barbecue met petroleum aanmaken. Het kan goed werken, maar er hoeft maar een vonkje verkeerd te springen en de boel vliegt in de fik.

Weinig mensen zullen bijvoorbeeld ontkennen dat het verbod op moorden en stelen zinvol is. De gevaren sluipen echter binnen zodra je zulke richtlijnen gaat zien als opgedragen door een bovennatuurlijke instantie. Net als met petroleum kan dat schijnbaar prima werken, totdat die bovennatuurlijke eisen zich gaan uitstrekken tot domeinen als vaccinatie of zelfs het doden van niet-gelovigen. Is het dan niet beter om direct in het begin al vraagtekens te plaatsen bij religieuze ethiek, bij petroleum als barbecuebrandstof?

Dat Terpstra en de zijnen pleiten voor ‘dienstbaarheid’ lijkt onschadelijk, zelfs een tikje aandoenlijk. De vlam slaat echter in de pan wanneer ze oproepen om allemaal naar “de balk in onze eigen ogen te kijken” - wij profiteerden namelijk allemáál van hoge rendementen. Hier gaat de religieuze ethiek voorbij aan feiten en redelijkheid. Je kunt argeloze consumenten niet als schuldig bestempelen omdat ze te hoge rendementen kregen aangeboden. Banken en toezichthouders hebben de verantwoordelijkheid en zij hebben gefaald. Terpstra’s religieuze redenering vertroebelt die feiten en duwt ons een volstrekt irrationeel en misplaatst zondegevoel door de strot.

Religieuze moraal is onnadenkend: de Geschriften zeggen het, dus is het zo. De Bijbel zegt ook dat wanneer iemand “doet wat slecht is in de ogen van de HEER” men deze moet “stenigen tot de dood erop volgt.” (Deut. 17). Een nog irrationelere variant van Doekle Terpstra kan hier de conclusie aan verbinden dat hij ING-topmannen moet omleggen, op grond van exact dezelfde ethiek.

Dit alles voorkom je door geloof van moraal te ontkoppelen. Laten we rationele aanmaakblokjes gebruiken, en niet het religieuze petroleum.

donderdag 26 maart 2009

Belezen en Goedgekeurd

http://www.deburen.eu/index.php?language=nl&p=multimedia&c=podcast&cid=1&id=215

Interview met Filip Joos en Piet Piryns in Passa Porta, Brussel. Nu te beluisteren op PodCast.

zondag 22 maart 2009

Boycot van eigen bodem


[Column De Groene Amsterdammer]


‘Ik moet eerlijk zeggen dat ik de laatste tijd eigenlijk nauwelijks meer Nederlandse fictie lees.’ Die zin heb ik dit kalenderjaar al minstens drie keer horen uitspreken. Eén keer door een literatuurwetenschapper, één keer door een student, en eergisteren door een vrouw die me kwam interviewen voor een opinieweekblad.


Al die keren was niet alleen de woordkeuze exact dezelfde, maar ook de intonatie. Een uiterst interessante toonzetting, die er in slaagt zowel verontschuldiging als trots uit te drukken. Of misschien wel alleen het laatste, na een schijnbeweging van het eerste. Alsof ze zeggen: ‘Ik koop eigenlijk nauwelijks meer groente.’ En na een adempauze: ‘In de supermarkt. Ik haal het tegenwoordig allemaal op de biologische markt.’


Wat bezielt deze mensen? Waarom die als bekentenis vermomde boycot van boeken van eigen bodem? Ik tel vijf mogelijke motieven.


1. Het pragmatische. Buitenlandse romans die in vertaling zijn verschenen of in de oorspronkelijke taal in onze boekhandels verkrijgbaar zijn, zijn al door een selectiefilter gegaan. Natuurlijk verschijnen er ook in Frankrijk, Italië, Duits- of Engeland net zoveel dertien-in-een-dozijnromans als hier, maar op wat hier beschikbaar is, hebben allerlei kenners en handelsgezanten reeds hun keurmerk gedrukt. De Frankfurter Buchmesse als literaire biologische markt. Toch is dat onvoldoende reden om landgenoten ongelezen te laten. Een groot deel van hen is immers in vele talen vertaald, van kosmopolieten als Nooteboom en Grunberg tot plattelandskoningen als Siebelink en Bakker.


2. Het exotische. Een boek lezen is een reis maken en we gaan - in weerwil van wat staatssecretaris Heemskerk graag ziet - toch ook liever niet op een camping in de Veluwe staan. Wat je van ver haalt is lekker. En wat er in die Hollandse boekjes valt te lezen, dat maak ik in mijn eigen straat al mee. Dat klinkt al aannemelijker, maar wil er bij mij toch niet helemaal in. Want mijn god, wat wordt er toch veel gereisd door Nederlandse schrijvers! Alleen het Fonds voor de Letteren al deelt jaarlijks € 75.000 aan reisbeurzen uit. Bovendien vertrekken veel schrijvers zodra ze hun kans schoon zien naar het buitenland, zodat de boycotters met gerust hart uit een pallet zo breed als Van Dis, Komrij, Grunberg, Meijsing en De Winter kunnen putten. Bovendien is België ook nog altijd in alle opzichten buitenland.


3. (We schuiven langzaam op naar de minder nobele regionen). Het snobistische. Een boek lezen is in dit geval zoiets als een pak of handtas dragen, en daarvoor ga je ook niet naar de Hema. Vul je boekenkast met Nobelprijswinnaars, antieke folianten en Japanse prenten en men zal weten wie je bent, een wereldburger. Cachet, savoir-vivre, la dolce vita, life style, Aufschwung, saudade, Sturm und Drang, joyeus, Spielerei: is het toeval dat al deze woorden volstrekt onvertaalbaar zijn in het Nederlands? Mogelijk is dit type snobisme ook een reactie op nationalistische tendensen onder het plebs. De groep die altijd al potjes pindakaas mee op vakantie nam, stemt nu op Wilders en Trots op Nederland. Wie tot de intellectuele elite wil behoren, kan daarom het beste al het Nederlandse maar afzweren. Zelfs Murakami leest men veiligheidshalve in Engelse vertaling. Deze groep is doorgaans te herkennen aan planken met verzamelde werken in verzamelcassettes. Alle delen Proust. Plato compleet. Zoals je een opzichtige Rolex draagt.


4. Het vooringenomen. Sommige verzamelaars hebben wél bij De Slegte het boxje verzameld werk van Reve gehaald, of bij de Selexyz de complete grafkist Couperus. Nederlanders, maar in acceptabel gemummificeerde vorm. ‘Bij mij is het allemaal opgehouden bij Reve.’ Opvallend aan deze types is dat ze sinds De Avonden ook nooit meer gelachen hebben. Ze zijn zelf al een beetje gemummificeerd. Laat ze maar lekker versterven, met hun Nescio.


5. (Nu we toch op die toer bezig zijn). Het huichelachtige. In Engeland is een onderzoek gedaan waaruit blijkt dat 65 procent van de Britten wel eens liegt dat ze een boek gelezen hebben. Dit gebeurt vooral bij Orwells 1984 en Joyces Ulysses. Ongelezen exemplaren verminken ze met ezelsoren en vouwen. Mensen die ‘eigenlijk nauwelijks meer Nederlandse fictie lezen’ kunnen weleens eenzelfde huichelachtigheid bezitten. Stiekem Saskia Noort op het nachtkastje hebben liggen en die snel verwisselen voor een Coetzeetje als er visite komt. Het zou wel eens waar kunnen zijn. Vraag je immers door, dan vertellen de boycotters doorgaans dat schrijver A ‘altijd hetzelfde trucje doet’, B ‘altijd zo gewichtig is’, en C ‘altijd zo oeverloos’. Altijd. Dus men leest het toch, en zelfs volledig? Altijd: dat woordje verraadt veel.


Bijvoorbeeld dat ze snobistisch, vooringenomen of huichelachtig zijn.


Klaagkunstenaars


Studenten die aan een kunstopleiding zijn afgestudeerd mopperen dat hun studie ze onvoldoende op de arbeidsmarkt heeft voorbereid. Ze zijn werkloos of verdienen te weinig. Dat staat in een brief van minister Plasterk aan de Tweede Kamer.


Ik zie de klagers voor me - formulieren en bezwaarschriften invullend in hun versingerichte ateliers - en om de een of andere reden kan ik me de jonge Salvador Dalí of Amadeo Modigliani onmogelijk in diezelfde positie voorstellen.


Aansluiting van het kunstonderwijs op de arbeidsmarkt is zoiets als aansluiting van het telefoonnetwerk op de waterleidingen. Kunst is immers geen baantje, geen cao-overeenkomst met vakantiegeld, pensioenopbouw en dertiende maand.


Mensen kunnen helemaal geen kunstenaar worden (zichzelf zo noemen is al verdacht), ze kunnen het hooguit blijken te zíjn. Kunstopleidingen hebben geen andere plicht dan zulke talenten te begeleiden, hun vaardigheden helpen te perfectioneren.


Plasterk vraagt de hbo-raad nu een ‘sectorplan’ op te stellen, en de ‘brancheverenigingen en sectorinstituten’ moeten nauwer gaan samenwerken met het ‘kunstvakonderwijs’. Allemaal omwille van die voor kunstenaars irrelevante ‘arbeidsmarkt’.


Wat willen minister en klaagkunstenaars? Curricula als ‘kunst en ondernemerschap’ die de studenten klaarstomen als kleine Damien Hirstjes-in-de-dop, om in maatkostuums met attachékoffertjes hun flauwekul te slijten aan vermogende onnozelaars?


Begrijp me niet verkeerd: ik pleit niet voor de romantische kolder dat kunstenaars ‘in armoede’ en ‘buiten de maatschappij’ moeten leven, maar er ligt een breed schermerland tussen de bohemien en de snoeiharde zakenman-kunstenaar.


Kunst is geen baan, het is een leven. Buiten de bebaande arbeidspaden slijpt ze een eigen bedding uit, die zich volstrekt niet laat voorspellen. Een kunstacademie kan alleen formeel ‘beroepsopleiding’ zijn.


Toch heb ik, geachte heer Plasterk, goed nieuws voor u. Er is namelijk een andere oplossing, die in alle opzichten beter en eenvoudiger is. Maak geen sectorplannen, maar stap af van de financiering van kunstopleidingen op basis van instroomcijfers. Daarmee ga je tegen dat kunstacademies om hun hoofd boven water te houden noodgedwongen teveel studenten aannemen.


Tel uit uw winst: strengere selectie, sterkere kunstenaars. En nadien veel minder mopperaars rond uw subsidiepot.

maandag 16 maart 2009

Shortlist Gouden Uil


Pia de Jong - Lange dagen - Prometheus
Jan Van Loy - De heining - Nieuw Amsterdam
P.F. Thomése - Nergensman – Contact
Robert Vuijsje - Alleen maar nette mensen - Nijgh & Van Ditmar
Christiaan Weijts - Via Cappello 23 - De Arbeiderspers


Voorts is het aardig om te melden dat het adres in de titel van laatstgenoemde roman te huur is als trouwlocatie, zo meldt o.a. NRC Handelsblad vandaag.

donderdag 12 maart 2009

Au!


[Ella Vogelaar (links) en Jan Peter Balkenende (rechts), bij de opening van de Postbus 51-campagne 'het begint met taal']


Een van de bondigste diagnosen van de economische malaise kwam na het eerste crisisoverleg. “Het gaat au doen.” Tot ons sprak onze vicepremier, André Rouvoet (CU).


Nu weet ik wel dat hij tevens minister van Jeugd en Gezin is, maar met het toespreken van burgers alsof het driejarige kleuters zijn, neemt hij die taak wel erg letterlijk.


Ernstiger is dat Rouvoet hier niet alleen in staat. Te oordelen naar Postbus-51-campagnes beschouwt de overheid ons als onnozele kinderen, die net hebben leren lezen en schrijven. Zo lanceerde het Ministerie van Sociale Zaken de site IkKan.nl. Op een stippellijntje kun je als werkzoekende in koeienletters invullen wat je kunt (‘bijvoorbeeld koken, rekenen of fietsen’), wat dan zou resulteren in een potentiële baan. (Zelf kom ik uit op een carrière als bedenker van boorspoelprogramma’s.)


Ook laat de overheid ons graag spelletjes doen. Leuk: speel het ‘dodehoekspel’! Stap in een simulator die test of je geen ‘slaaprijder’ bent, of geen medicijnen gebruikt die je rijvaardigheid beïnvloeden. Er zijn spelletjes om fietslampjes te verzamelen, noodpakketten samen te stellen, en de Nederlandse taal te leren.


Behalve van spelletjes houden kinderen ook van rijmpjes van het type ‘je bent top, Bob!’ De slogan ‘leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker’ is volstrekt misplaatst. De overheid doet er juist alles aan om ons leven leuk te maken. Ze verloot iPods onder tienermeisjes die zich vaccineren tegen kanker, en plaatst abri’s met Teletubbie-achtige mannetjes die ons oproepen plastic afval te scheiden. Leuker, maar beslist niet gemakkelijker, want de posters vertellen me nergens waar ik met mijn plastic heen moet.


Kosten per campagne: een half miljoen. Terwijl veel van die infantiele kolder de doelgroep totaal niet bereikt. Neem het radiospotje waarin een leraar zegt dat ‘Ahmed niet goed kan meekomen’. In gebrekkig Nederlands vraagt een vrouw: ‘Waar naartoe meekomen? Schoolreis?’ En dan: ‘Ga naar hetbegintmettaal.nl


Inderdaad, het begint met taal, en door het Kabouter Plop-taaltje van de overheid voel ik me volstrekt niet serieus genomen. En dat doet au.


Dat doet heel erg au.


maandag 9 maart 2009

Boekenweek



Genodigden voor het Boekenbal ontvingen bij hun kaartjes bovenstaand fluitje, een stuk hout met een schroef erin, dat bij draaien wat akelig gepiep produceert. Vogelgeluiden. Al ken ik weinig vogels met het gekras van nagels over een schoolbord als lokroep.


Wat doe ik verder in de boekenweek?


Schrijven.


* HP/deTijd portretteerde, naast het traditionele handzame lijstje van de literaire pikorde, een aantal 'schrijfbeesten'. Ook te lezen op:



* De Boekenkrant sprak mij voor een thema-nummer over reizen.


* Alles dat u altijd al wilde weten, leest u later deze week in een lang interview in Elsevier.

donderdag 5 maart 2009

Een club oprichten

Al die groeperingen die omroepje willen spelen en daarvoor de benodigde 50 duizend leden aan het werven zijn, doen me denken aan het elfjarige jongetje Elmer uit Gerard Reve’s novelle Werther Nieland (1949).
Elmer wil maar één ding: ‘een club oprichten.’

Wakker Nederland, PowNed, Piep! (voor de dieren), Peter Jan Rens (zorgsector), Omroep C (kunst), Zenit (multiculturelen), TV Oranje (Nederlandse artiesten), POP (populisten) en De Vrije Omroep: achter al deze merken schuilen kleine Elmers die ‘een club’ willen.

Het zijn deelgemeenschappen die streven naar een eigen identiteit, officieel bekroond door wat blijkbaar als hoogste erkenning geldt: op tv komen. Programma’s maken is bijzaak. Voorop staat het bekrachtigen van de eigen identiteit.

Het mooiste is dit geïllustreerd door de man achter Wakker Nederland, Juul Paradijs: ‘Wat ons uniek maakt is… dat we zo uniek zijn!’
Reve’s Elmer had het kunnen zeggen.

Dat de omroepclubs iets nieuws zullen toevoegen aan het tv-aanbod is uitgesloten. De Telegraaf-lezer wordt al royaal bediend met al die real life klotenshows, flutspelletjes en overige campingmeuk van Tros, Avro, RTL en SBS. De multiculturelen en kunstminnenden hebben hun NPS en VPRO, de populisten staan al dagelijks in het media-zonnetje, enzovoorts.

Nog los daarvan: de aspirant-omroepen krijgen minder dan twee uur zendtijd per week, en een minimaal budget. De gevolgen laten zich raden: klungelproducties op uitzenduren in de marge. Dan kunnen die clubs toch net zo goed op internet blijven? Maar zelfs de ‘nieuwe media’ zoeken erkenning bij het oude, de almachtige tv.

Daarnaast zal de kwaliteit van de bestaande tv-programma’s achteruit gaan. Die moeten hun geld immers delen met nieuwkomers, die het niet om programa’s maar om clubvorming is te doen.

Ze zijn als Elmer, die zegt: “‘Als er iemand is die de club wil verpesten, dan wordt zijn lul afgesneden. Ik zal nu eens precies vertellen wat voor een club het wordt.’ Ik wist echter niet meer wat ik verder moest zeggen.”

Bij elfjarige jongetjes is dit een normaal verschijnsel. Bij volwassenen een teken dat er iets mis is gegaan in hun ontwikkeling.

maandag 2 maart 2009

Longlist Gouden Uil

Pia de Jong - Lange dagen - Prometheus

Otto de Kat - Julia - Van Oorschot

Leon de Winter - Het recht op terugkeer - De Bezige Bij

Lernert Engelberts - echte slechte mensen - De Harmonie

Anna Enquist - Contrapunt - De Arbeiderspers

Esther Gerritsen - De kleine miezerige god - De Geus

Elke Geurts - Het besluit van Dola Korstjens - Nieuw Amsterdam

Arnon Grunberg - Onze oom – Lebowski

Suzanna Jansen - Het pauperparadijs – Balans

Gerrit Komrij - Vila Pouca - De Bezige Bij

Charlotte Mutsaers - Koetsier Herfst - De Bezige Bij

Jan Siebelink - Suezkade - De Bezige Bij

Wessel te Gussinklo - Palestina als adderkluwen – J.M. Meulenhoff

P.F. Thomése - Nergensman – Contact

Jan Van Loy - De heining - Nieuw Amsterdam

David Van Reybrouck - Pleidooi voor populisme – Querido

Robert Vuijsje - Alleen maar nette mensen - Nijgh & Van Ditmar

Christiaan Weijts - Via Cappello 23 - De Arbeiderspers


http://www.degoudenuil.be/site/content/home.asp

zondag 1 maart 2009

Iedereen rijdt zwart

[Column De Groene Amsterdammer 27 feb 2009]

Zoals bladen voor tienermeisjes om de zoveel nummers een artikel brengen rond de vraag ‘hoe word ik fotomodel’, zo komen er voor volwassenen geregeld boekjes op de markt rond de vraag ‘hoe schrijf ik een bestseller’.
In Nederland is literair agent Paul Sebes zijn boekje Bestseller nu aan het uitmelken in een hoekje in de Volkskrant, in Vlaanderen lanceerde Bart van Lierde onlangs het handboek Een bestseller schrijven voor dummies (zie afbeelding).
Met ‘hoe schrijf je boek’ hoef je in deze dagen niet meer aan te komen. Bestsellers willen we maken, rijk worden zonder er veel voor te hoeven doen, en wel onmiddellijk. Nu dat met hedge funds niet zo gemakkelijk meer gaat, storten we ons maar op de literatuur.
In een krant las ik laatst over de keerzijde van de kredietcrisis. Ontslagen bankmedewerkers hebben eindelijk tijd hun oude dromen te verwezenlijken, zoals een avontuurlijke reis maken of, jawel, ‘een boek schrijven’. Lees: een bestseller schrijven.
Dat de bestselleritis ook in het hobbycircuit is toegeslagen, is niet verwonderlijk. Onder uitgeverijen en boekhandelaren is het al lang de praktijk om kritiekloos mee te rijden in de achtbaan van de bestseller-hype. De tachtig-twintigregel, heet dat in uitgeversland: tachtig procent van je fonds wordt betaald door de twintig procent goedverkopende boeken. Inmiddels is die verhouding ongeveer negentig-tien. Uitgevers weten echter nooit van tevoren welke boeken zich tot die tien procent bestsellers zullen ontpoppen (zie verrassingssuccessen als Harry Potter en Joe Speedboot), en geven dus steeds meer ‘titels’ uit.
Iedereen mag een gooi doen naar de jackpot. Figuren als Sebes en Van Lierde hebben dubbele loten: hun zelfhulpboekjes faciliteren de consument in de loterij, en dingen tegelijkertijd zelf mee naar de top-10 noteringen. Dat verhullen is niet meer nodig. Opzichtig mikken hun hijgerige titels op de gunst van het grote getal.
‘Hoe gaat het met je boek?’ vragen kennissen en vrienden me geregeld. Nadat ik dan wat gestameld heb (want wat kun je hierop antwoorden? Een roman is toch wat anders dan een dochter, huisdier of partner, die griep kan krijgen), blijkt wat men eigenlijk wilde vragen: hoe verkóópt het boek? Hoeveelste druk. Oplagen. Harde cijfers graag.
Als in het land van de letteren het cijfer gaat overheersen, gebeuren er grappige dingen. Bijvoorbeeld dat elk nieuw boek, ook als het een serieuze roman is, moet worden vermomd als een populair boek, in aanbiedingscatalogi gekenschetst als ‘peilloos diep’, ‘hartverscheurend’ of ‘bloedstollend’. Met het aangroeien van de onverantwoord hoge boekenstapel (er verschijnt dagelijks een nieuwe roman!) moet de volumeknop van de megafoon steeds hoger.
Een boekhandel kun je alleen nog bezoeken met mentale oordopjes in. Voorbij de hitparadetafels, schreeuwposters en seizoensgebonden themastellages kun je misschien, na wat speurwerk, iets vinden dat mogelijk een serieus boek kan zijn. Maar hoe lang nog? Een schrijver van serieuze boeken kan misschien beweren dat hij slechts ‘voor een klein publiek’ wil schrijven, maar om deze selecte kring van Feingeisten te bereiken, zal hij zich toch eerst tot het gehele publiek moeten wenden. De Feingeist klopt niet uit eigen beweging bij de auteur aan.
De serieuze schrijver zal dus, samen met zijn uitgever, tot de conclusie komen dat er niets anders opzit dan mee te dansen in het circus van de bestsellers, hij zal dus een kostuum uitkiezen, zijn boek vermommen in een jasje met kek superlatievenmotief, en plaatsnemen aan de roulettetafel waar hij zijn werk inzet in het grillige spel.
Tot zijn verbazing blijkt hij in dit casino omringd te zijn door auteurs die hun rijbewijs gehaald hebben bij Paul Sebes of Bart van Lierde. Hij is omringd door dummies en ex-bankiers. Stonden voorheen de uitgevers en boekhandels nog als strenge uitsmijters bij de ingang om bezoekers te weigeren op grond van hun gebrek aan kwaliteit, tegenwoordig is het carnaval en mag elke gek die drie zinnen achter elkaar kan schrijven erin.
“Ze rijden eersteklas op een tweedeklas kaartje,” typeerde Vladimir Nabokov deze schrijvers, in de tijd dat de populaire bestseller net opkwam. Je vraagt je af hoe groot zijn schrik moet zijn als hij de huidige situatie zou kunnen zien: iedereen rijdt zwart, en de conducteurs staan erbij te juichen.