donderdag 25 juni 2009

Solidariteitsgolf


In voorpaginalanden is het vaak hetzelfde liedje: de ene corrupte schurk wil de andere corrupte schurk van de troon stoten. Vorige zomer zagen we zoiets in Zimbabwe, in de strijd tussen Tsvangirai- en Mugabe-aanhangers, die we volgden als een voetbalfinale tussen twee buitenlandse teams.


Tegelijkertijd waren er in Thailand protesten, die ons al iets meer interesseerden, aangezien er westerse toeristen bij betrokken waren die het land niet meer uit konden.



In het geval van Iran lijken we echter een compleet andere houding aan te nemen. Hoewel ook hier een variant klinkt op het oude voorpaginalandenliedje – de ene dictator versus de andere – heeft het Westen een hartstochtelijke voorliefde voor Mousavi ontwikkeld.


Het lijkt zelfs een wereldwijde solidariteitsgolf waar je je met goed fatsoen niet afzijdig van kunt houden. Wie nu z’n Twitterfotootje nog niet op groen heeft staan (om de revolutie symbolisch te steunen), is overduidelijk een egocentrische klootzak.


Hoe is dat te verklaren? Het kan niet alléén ons heilig geloof in ons democratisch systeem zijn. Dan zouden we het evengoed voor de bevolking in Birma, Cuba, Laos, Libië, Noord-Korea of Syrië kunnen opnemen.



Mousavi’s succes komt door de beeldvorming, die aansluit bij archetypische mythen van het Westen. Wij identificeren ons met de opstandige, jonge bevolking (ze hebben er zelfs mobieltjes!) en schakelen de Iranprotesten op één lijn met de Val van de Berlijnse Muur, de Mars naar Washington van Martin Luther King, en al die andere gebeurtenissen waarbij individuele vrijheden werden veroverd op een onderdrukkend systeem.


Identificatie is de sleutel. Als we iemand een spandoek ‘where is my vote?’ zien ophouden, gaan we er klakkeloos vanuit dat die persoon het liefste samen met ons in de McDonald’s cola zou willen drinken, maar door de dictatuur verstoken blijft van die zegeningen van ons Vrije Westen.


Dat hoeft niet helemaal waar te zijn. Stel dat volksheld Mousavi straks aan de macht komt, en, zoals hij graag wil, doorgaat met het verrijken van uranium en van Iran een kernmacht maakt, zetten we dan nog steeds onze Twitterfotootjes op groen?


donderdag 18 juni 2009

Gewoon doorlopen


Hoe speelt het CDA het toch klaar om zich keer op keer te profileren als onbetrouwbaar en verdacht? Het lijkt wel of ze daar een mediastrateeg voor in dienst hebben. Iemand die het relletje ‘Catshuisbrand’ op dezelfde manier regisseert als de steun voor de Irakoorlog. Het is een regie in vijf bedrijven.


1. De teaser. Roepen dat er niks aan de hand is - gewoon doorlopen mensen! - en tegelijkertijd alle relevante stukken verborgen houden. Zowel bij ‘Irak’ als bij ‘Catshuisbrand’ haalden journalisten bakzeil als ze vertrouwelijke rapporten wilden opvragen via de Wet Openbaarheid Bestuur. Logisch gevolg was dat het wantrouwen groeide, en er een nog fellere jacht op die ‘stukken’ werd ingezet.


2. De vondst. Herinnert u zich het door NRC geopenbaarde Geheime Memorandum over de Irakoorlog nog? (‘Goed opbergen in de archieven voor het nageslacht’) Nu heeft RTL ook zo’n kattebelletje gevonden. Ik vermoed dat er stapels van dat soort stukken (concepten, halve adviezen) op elk departement te vinden zijn, maar alleen de CDA-mediastrateeg weet ze vol in de spotlights te krijgen. De halsstarrige oesterhouding van de regering dwingt de pers immers om groots met de snippers uit te pakken.


3. De verdenkingen voeden: voor microfoons alles ontkennen, de gelekte stukken met ambtelijk abracadabra nog meer doofputlucht geven, arrogantie betrachten in spoeddebatten. Alles om bij het publiek het beeld neer te zetten van een premier die de gordijnen dichttrekt en zijn hoofd snikkend onder een kussen verbergt.


4. De climax. Het huzarenstukje van de mediastrateeg: doen alsof de oester eindelijk opengaat (er komt een Irakonderzoek; de Kamer krijgt de Catshuisstukken), maar daarbij zoveel kaarten op de borst houden (een ‘zelfbenoemde onafhankelijke’ commissie; een ‘vertrouwelijk in te zien’ rapport: let op die grappige oxymorons), dat het wantrouwen en de verbijstering compleet zijn.


5. En dan? Dan zijn we weer terug bij af. Niets aan de hand mensen. Gewoon doorlopen. En dat doen we dan ook.

Naar de PVV bijvoorbeeld.


Je gaat haast geloven dat de CDA-mediastrateeg stiekem een infiltrant van Wilders is.


vrijdag 12 juni 2009

Riskant


[Column De Groene Amsterdammer, vorige week]


Allemachtig, dat maak je in boekenland toch niet elke dag mee. Er is een manifest verschenen. Ik was al bang dat het een uitgestorven genre was, het MANIFEST. Want ik zie het woord in gedachten altijd in nijdige kapitalen, gestencild op grauw kringlooppapier, met spijkers op de deuren van de heersende macht geramd, met een verbeten en-nu-is-het-genoeg-gezicht.


Voor het onwaarschijnlijke geval dat u het miste: Erik Jan Harmens en Ilja Leonard Pfeijffer schreven in Trouw hun ‘Manifest voor een riskante literatuur.’ Riskant moet hier begrepen worden als: betrokken bij de maatschappelijke thema’s van deze tijd.


Ik stond er aanvankelijk wel even van te kijken, moet ik zeggen. We leven volgens deze heren in ‘bijzonder gevaarlijke tijden die bijzondere eisen stellen aan de kunst.’ En: ‘Schrijvers zouden niet in hun werkkamer een stilleven van een appel en een peer moeten bedichten terwijl buiten het kanonnenvlees in de loopgraven lilt.’


Niet zozeer de stellingen verbaasden me, als wel hun afzenders. Met Pfeijffer heb ik regelmatig discussies gevoerd in het hoofdkwartier van wat berucht is geworden als de ‘Leidse literaire maffia’, Café Burgerzaken. Maatschappelijk engagement was bepaald geen topprioriteit, en het enige lillende vlees dat het bedichten waard was, lag in de Ikeabedjes van de studentenhuizen. En publiekelijk heeft Pfeijffer toch altijd het ‘orakels balken in de taal van engelen’ bepleit?


Inmiddels hebben zwerflust en entropie de Leidse maffia wat verdund - Pfeijffer woont inmiddels in Genua, en ik in ’s-Gravenhage - maar dat zou toch niet voor de literaire beginselen ervan moeten gelden. Of kan een fietstocht naar Italië iemand plotsklaps veranderen in een wereldverbeteraar die roept: ‘Kunstenaars zijn ten volle verantwoordelijk voor de toestand in de wereld of zij nemen hun eigen kunst niet serieus.’


Pas na drie, vier keer lezen viel het kwartje.


O, het is ironisch bedoeld! Dat is een hele geruststelling.


Al heb je voor die ironie wel een loep nodig. ‘Wij willen literatuur die in geen andere tijd moet zijn geschreven, dan in de tijd waarin ze is geschreven.’ Moet zijn geschreven, niet ‘kan’. Ergo: wij willen gras dat geen andere kleur dan groen heeft. ‘Wij verachten platte pamflettistische literatuur’. En wij doen dat in een pamflet. Een pamflet van een handjevol uiterst nonchalante en gratuite zinnetjes, waarvan de laatste luidt: ‘Nonchalance in de literatuur is een misdaad.’


Op deze manier ben ik natuurlijk een spelbreker, iemand die de clou van een mop gaat uitleggen, maar omdat het een nogal flauwe mop is, mag het. Bovendien heeft haast niemand de grap begrepen, zoals blijkt uit de reacties op het manifest in het forum van weblog De Contrabas. (En als u wilt weten wie die commenters zijn: bezoek één poëzieavond in, zeg, het Amsterdamse Perdu, en je ziet ze alle tien, twintig gematerialiseerd om je heen.)


De ironie richt zich uiteraard tegen Thomas Vaessens’ roep om meer engagement, maar wat zich hier voordoet is wat Mulisch het ‘ironische van de ironie’ noemde: men vat het als serieus op.Een satire maken op Vaessens kan natuurlijk grappig zijn.


Zeker nu de arme man al maandenlang het pispaaltje van literair Nederland is, wordt de volgende grondwet van kracht: één keer een grap uithalen is leuk, tien dezelfde grap uithalen is flauw, honderd keer dezelfde grap uithalen is ontzettend leuk.


Maar satire is pas satirisch als ze 1) voor de lezer als satire te herkennen is en 2) impliciet een alternatief voor het bekritiseerde biedt. Het ‘manifest voor een riskante literatuur’ doet dat niet, en illustreert zo de eigen, oxymoronachtige stelling: ‘Wij hekelen irrelevantie als einddoel.’Het ironische van die ironie wil dat we dit pamflet dus dienen te beschouwen als een pleidooi voor irrelevantie, risicoloosheid en wereldvreemdheid.


Dat wil er bij mij niet in. En bij de schrijvers zelf ook niet, mag ik hopen.


De voornaamste winst van de Vaessensdiscussie is, zoals ik op deze plaats al eerder schreef, dat die ons uitdaagt om opnieuw te vertellen wat literatuur ook al weer is. Blijkbaar is dat nodig. Pfeijffer en Harmens zijn beiden bloemlezers en daarmee pleitbezorgers en ambassadeurs van de literatuur.


De discussie zoals die nu in allerlei vormen uitwaaiert, is een prachtige kans om in die rol op de voorgrond te treden. Ze hadden kunnen vertellen waaruit het werkelijke engagement van literatuur bestaat, om welke specifieke vorm van betrokkenheid het in poëzie en proza nu eigenlijk gaat, en welke volstrekt unieke ingangen die kunstvormen hebben tot de thema’s die de wereld bezighouden en die uiteraard in elke tijd ‘bijzonder’ of vooruit, ‘gevaarlijk’ zijn geweest. Ze hadden kunnen waarschuwen voor de gevaren die de kunsten bedreigen die zij vertegenwoordigen.

Ze hadden het ongenoegen van dichters en schrijvers over de commerciële praktijk een stem kunnen geven. Ze hadden dat in briljante ironische bewoordingen kunnen doen.


Ze hadden een MANIFEST voor een riskante literatuur kunnen schrijven, dat weet ik zeker.

donderdag 11 juni 2009

Flaporen

Mogen scholen leerkrachten ontslaan vanwege hun homoseksualiteit? Artikel 1 zegt nee (discriminatieverbod), artikel 23 ja (vrijheid van onderwijs).

De Raad van State adviseert om 23 zwaarder te laten wegen. Immers: een leraar heeft een voorbeeldfunctie bij het uitdragen van de grondslagen van de school.

Die redenering is enigszins te volgen. Voor kinderen is het verwarrend als voor de klas een man staat uit te leggen dat de Bijbel homoseksualiteit afwijst, terwijl die leraar zelf met een man samenwoont.

Het werkelijke probleem is dan ook helemaal niet het advies van de Raad van State. Het werkelijke probleem is dat er scholen zijn die aan kinderen leren dat homoseksualiteit tegennatuurlijk, zondig en duivels is.

Het discrimineren wordt er bij deze kinderen met de schoolmelk in gegoten. Een complete bevolkingsgroep wordt aangemoedigd om artikel 1 van de grondwet te negeren.

Stel dat mijn religie vindt dat flaporen een zondige afwijking zijn. Artikel 23 geeft mij de ruimte een school te beginnen op die ‘grondslag’. Vanaf nu mag ik daar leraren weigeren op grond van hun flaporen en leerlingen laten opgroeien tot flapoorofoben. Moet de samenleving mijn school ‘respecteren’?

Sommige scholen doceren de ongelijkheid van man en vrouw. Dat schrijven hun religieuze grondslagen nu eenmaal voor, en daar moeten we ‘respect’ voor hebben.

Het werkelijke probleem is glashelder, maar kennelijk zo taboe dat niemand het wil uitspreken: religie is altijd in strijd met de grondwet. De meeste religies prediken de superioriteit van de eigen aanhang boven de anderen, en allemaal stellen ze Gods wetten boven de aardse regels.

Dat we daar niet voortdurend last van hebben, is omdat de religieuze en staatsrechtelijke wetten doorgaans redelijk overlappen. Maar juist aan de randen, zoals bij de homoleraren, komt de principiële onverzoenbaarheid van grondwet en religie aan het licht.

De scheiding tussen kerk en wetgever is op staatsbestuurlijk niveau al lang geregeld, maar het onderwijs loopt hopeloos achter. Het doceert een morele regelgeving die strijdig is met onze grondwet.

Hoelang blijven we daar nog respect voor hebben?

zondag 7 juni 2009

Het gesprek, Uitgelezen


Roel Janssen en Christiaan Weijts in gesprek met Karin Giphart, bij Uitgelezen op Het Gesprek.


donderdag 4 juni 2009

Hans of Sophie?

[Foto: Krijn van Noordwijk. M-Magazine, bij dit interview]


De kans dat u het einde van deze column niet haalt, is levensgroot. Hij gaat namelijk over Europa, en uit kijkcijferonderzoek blijkt dat alleen al het noemen van dat woord of het tonen van de sterretjesvlag volstaat om iedereen massaal naar een ander kanaal te jagen.


Ziezo, die zijn dus opgerot. Want ik wilde voor één keertje eens alleen met jullie samenzijn, mijn intelligente lezers, om eens wat verder in de toekomst te kijken.


Ik verheug me erop dat het met Nederland als politieke macht op de niet-eens-zo-gek-langetermijn gedaan zal zijn, zodat we eindelijk met redelijkere mensen van doen krijgen dan die op incidentjes gefixeerde types van het Binnenhof, dat dan verschrompelt tot een lokaal gemeentehuis.


Ook een eigen leger en president zijn onvermijdelijk. (Dat Balkenende serieus rekening houdt voor die functie in aanmerking te komen, is overigens nogal meelijwekkend).


De verkiezingen vandaag zijn dus, anders dan de landelijke, belangrijk. Ze gaan er vooral om wie we namens Nederland afvaardigen.


Dit betekent dat er twee criteria van kracht zijn: diegene moet a) ideologisch niet volkomen stompzinnig zijn, en b) over een minimaal representatieve persoonlijkheid beschikken.


Op het eerste criterium vallen de lijsttrekkers van SP, PVV en CU uiteraard af.


Op het tweede vallen ze allemáál af, behalve Sophie In ’t Veld (D66), een bijzonder charmante en intelligente vrouw. Vergelijkend warenonderzoek loodst mij echter onomwonden naar Hans van Baalen.


Dat komt ondermeer door iets als kernenergie. VVD is voor, D66 tegen. Terwijl: als we vroeger wat minder naar de milieubewegingen hadden geluisterd, was Europa nu niet zo afhankelijk van gas uit Rusland en olie uit het Midden-Oosten, wat ook scheelt in bodybags.


Wel ontkent de VVD nu nog de komst van een federaal Europa, maar dat is buiten beschouwing te laten; je kunt evengoed de komst van volle maan ontkennen.


Het probleem is dus alleen criterium b. Ik vind Van Baalen een opgeblazen ei, en ik stem niet graag op opgeblazen eieren.


Kortom: mijn hart schreeuwt Sophie, maar mijn verstand zegt Hans.