woensdag 29 april 2009

HP/deTijd

Deze week in HP/deTijd een rondetafelgesprek over De Grote Engagements Discussie van de diepzinnige denker Thomas Vaessens. Met Marjolijn Februari, Bas Heijne en Christiaan Weijts.

maandag 27 april 2009

Promofilmpjes op Canvas




Deze week de promofilmpjes van de Uil-genomineerden op Canvas. Plus de mogelijkheid om boeken te winnen. Scrollen naar de verschillende filmpjes via menutje rechtsboven.

http://cultuur.canvas.be/category/lux/de-gouden-uil/

donderdag 23 april 2009

Kosten koper

Wie bewaakt de bewakers?
Dat vroeg Juvenalis zich rond 100 na Christus af, en ik vraag het me opnieuw af als ik kijk naar onze Autoriteit Financiële Markten (AFM).
Die instantie moet onze banken bewaken, en heeft daarin catastrofaal geblunderd. Louche leningen en onverantwoorde constructies zagen ze over het hoofd slash door de vingers, AFM-bestuurder A.W. Kist is twee jaar terug tot aftreden gedwongen omdat hij sjoemelde met privé-beleggingen en vorig jaar moest iemand van de raad van toezicht om dezelfde fout opkrassen.

Kortom: je kunt nog beter een maffiabaas of grafschrift vertrouwen dan onze AFM. Nu deze waakhond eindelijk wakker is, komt hij met een overtrokken herstelmaatregel. Hypotheken mogen niet langer hoger zijn dan de waarde van het huis.

De theorie: straks moeten al die werklozen hun huis verkopen, dat minder waard is dan het hypotheekbedrag, zodat ze met een schuld opgezadeld zitten.

De praktijk: starters kunnen alleen nog een huis kopen (twee ton) als ze zelf twintigduizend euro (10 procent) meebrengen: ‘kosten koper’, administratiekosten kortom.

Zelf ben ik ook zo’n starter, en dankzij de AFM kan alleen een bestseller of grote literaire prijs mij aan een huis helpen.

De praktijk is dat de woningmarkt stagneert, huizen nog langer leeg blijven staan en de woningmarkt een onderonsje wordt van huisjesmelkers en Holleeders.

De praktijk is dat de economie, die door het falend toezicht door de AFM op de grond ligt te creperen, nu door diezelfde AFM een harde trap krijgt uitgedeeld.

Het is onbegrijpelijk dat de AFM zoveel macht heeft, en zonder enige controle van buitenaf dit soort decreten kan afkondigen. Wie bewaakt de bewakers? Kan de politiek hier ingrijpen, of heeft die het te druk met vliegtuigjes?

Wie wijst de AFM erop dat er honderden alternatieven zijn om de zelfveroorzaakte puinhopen op te ruimen? Bijvoorbeeld: eens naar die ‘kosten koper’ kijken. Want het is toch misdadig dat een notaris voor het uitprinten van een paar formuliertjes Twintig Duizend Euro vangt!


Nogmaals Juvenalis: ‘De een krijgt een kruis, de ander een kroon tot loon voor zijn misdaad.’

woensdag 22 april 2009

Gezocht: Europopulist


Dat Geert Wilders met zijn partij naar Brussel wil, is op zich mooi. Welbeschouwd is een populist daar broodnodig. Onder druk van de globalisering dreigt er namelijk een tweedeling te ontstaan tussen Gewone Man en elite.
Europa heeft voor de Gewone Man, die zichzelf beziet binnen de kleine context (gezin, baantje, café, voetbalclub), het karakter van een onbekende gijzelende grootmacht. De hbo- of universitair geschoolde daarentegen raakt steeds meer gewend zichzelf in de grote context te bezien: hij werkt in bedrijven die internationaal opereren, zat tijdens de studietijd in het buitenland, en heeft er vrienden of kennissen. Voor hem is Europa een verrijking.
Bij de Gewone Man roept dit de overtuiging op dat Europa een hobby is van dat upper middleclass-wereldje. Dat vaart er kennelijk wel bij, en, zo redeneert hij, dat zal dan wel ten koste gaan van de Gewone Man.
Er is een populist nodig om de Gewone Man te betrekken bij de grote context. Iemand die hem uitlegt dat als wij geen EU-lid waren, onze economie nu IJslands was, onze gulden waardelozer dan de pond. Dat zijn bakje Douwe Egbertskoffie al lang gezet wordt door de Amerikaanse Sara Lee Corporation.
Die populist is vooral nodig omdat zittende politici zo provinciaals zijn, en bijvoorbeeld voorspiegelen dat ons ‘stimuleringspakket’ werkelijk invloed heeft, terwijl het niet meer kan zijn dan een windscherm in de mondiale storm.
Die populist kan uitleggen dat Europa economisch succesvol is maar democratisch nog onvolwassen. Juist om de elite-achterkamertjes en onderonsjes van de EU te openen, heeft Brussel een echte, betrokken volksvertegenwoordiging nodig.
Die populist moet Europa niet van binnenuit willen opblazen als een zelfmoordterrorist, maar juist aan de mensen teruggeven: er transparantie en democratische controle afdwingen.
Die populist heeft bestaan. Pim Fortuyn schreef in Zielloos Europa (1997): ‘Ik houd van Europa, ik houd van zijn veelheid aan volkeren, culturen, landschappen, weersomstandigheden, talen en mensen. Ik haat soms de euro-elite in zijn verwaten achteloosheid. Kortom, ik wil een Europa van de mensen, van de menselijke maat. Een Europa van u en van mij!’

woensdag 15 april 2009

Personagenamen


[Column De Groene Amsterdammer, vorige week]


We weten allemaal hoeveel kinderen er wereldwijd geboren worden - vier per seconde - maar heeft iemand weleens berekend hoeveel personages er elke seconde ter wereld komen?


Een gemiddelde roman telt er al gauw vier. Tel daar alle bijfiguren bij op, alle karakters uit speelfilms, uit toneelstukken, series, stripverhalen, thrillers, streekromans, korte verhalen, kinderboeken en pornofilms, en je zult redelijk in de buurt komen van die vier per seconde.


Waar mijn hersens zich steeds meer over pijnigen wanneer ze zich weer eens bij die immens massa van barende hoofden scharen, zijn de namen die ik die personages moet meegeven. Die moeten van het juiste coloriet zijn, zonder clichématig te klinken, zonder opzichtig symbolisch te zijn, en zonder dat ze je halverwege het boek gaan tegenstaan.


Daar komt nog een onderbelichte eis bij: ze moeten nog niet in de werkelijkheid bestaan. Alle voornamen uit je vrienden- en familiekring zijn dus op voorhand van deelname uitgesloten.


In Bernlefs Buiten is het maandag heet de held Harry Bekkering. Wat blijkt: die man bestaat, zonder dat Bernlef het wist, en is nota bene literatuurhoogleraar in Nijmegen.


Zelf gooi ik elke nieuwgeborene daarom eerst door Google en daarna door Hyves. Op die manier zijn al heel wat kandidaten van naam veranderd, en bestaande mensen ontsnapt aan een drama in de eeuwigheid.


Met veel pijn en moeite had ik een aantal maanden terug een meisjesnaam gevonden die het bijbehorende novellepersonage als gegoten zat. Totdat mijn vriendin iets op mijn computer wilde opzoeken en vluchtig een glimp van het manuscript opving dat nog open stond. Bedremmeld stapte ze terug de woonkamer in, en noemde de naam van mijn personage.

‘Dat is een heel mooie naam…’ begon ze.

‘Hm hm…’ bevestigde ik. Ik kon de opmerking nog niet als compliment incasseren, want boven haar hoofd pakte de donkere wolken van een ‘maar’ zich al samen.

‘Het is ook wel een mooie naam voor een kindje.’

Nu sprak ze de naam uit gevolgd door mijn achternaam. En halleluja, dat klonk inderdaad als muziek in de oren.

‘Maar we hebben toch al een meisjesnaam?’ protesteerde ik, me nu tevens tot haar buik richtend. Ik herinnerde me hoe ik laatst een avond niet in slaap kon komen, eindeloos met lettergrepen en klanken goochelend, totdat het ineens was alsof ik de juiste cijfercombinatie van een slot had gevonden, dat vol vreugde opensprong, waarna ik mijn vriendin onmiddellijk wakker had willen maken, maar toch de naam de nieuwe dag in had weten te tillen, waar zij aan het ontbijt nog niets aan kracht verloren had en bovendien op bijval van de aanstaande moeder kon rekenen.

‘Ja ja, maar voor een twééde kindje…’

Ik zuchtte.


Hebben kinderrijke schrijvers als Thomas Mann of Jan Wolkers zich ook ooit over deze problematiek het hoofd gebroken? Wolkers gebruikte de naam Eric zowel voor zijn eerste zoon als voor zijn personage Eric van Poelgeest. Dat zou ik dus niet kunnen. Vroeg of laat gaat je nageslacht jouw werk lezen, en als hij of zij de hoofdpersoon lijkt, schept dat toch verwarring. Personagenamen dien je zodanig te kiezen dat je ze nooit later voor eventuele kinderen wilt gebruiken.


Ik ging terug achter mijn computer zitten, om de hele naamgevingsprocedure opnieuw te doorlopen, Google, Hyves… Ineens begreep ik waarom het universum van Frans Kellendonk bevolkt wordt door typen als Frits Goudvis, Latour van Uffel en Felix Mandaat. Alhoewel, op het acht uur journaal, zie ik vaak de meest onwaarschijnlijke namen onder de geïnterviewde in beeld verschijnen, die rechtstreeks een roman in zouden kunnen.


En waar haalde Bordewijk zijn achternamen vandaan? Whimpysinger, De Moraatz, Van der Karbargenbok, Surdie Finnis, Schattenkeinder: allemaal gewoon uit het telefoonboek. Een groep van zestien Amerikaanse auteurs, onder wie Stephen King, Amy Tan en John Grisham, hield een paar jaar terug op eBay een veiling, waarbij mensen zichzelf als personagenaam in hun volgende boeken konden inkopen. De omgekeerde wereld: alsof Harry Bekkering zou willen betálen voor een plaatsje aan Bernlefs raampje, waar hij voor eeuwig naar die maandag buiten moet turen. Nee, een veiling organiseren leek me onzinnig.


Ik zocht verder. 'What’s in a name?’ vraagt Romeo’s Julia retorisch bij Shakespeare. Maar had ze dat ook gezegd als Shakerspeare haar Gonda had genoemd? Na lang puzzelen had ik een naam, eentje waarvan ik wist dat die als potentiële kindernaam al afgevallen was.


Na een goddelijke interventie van Ctrl-F, zoeken en vervangen, voltrok de transformatie zich ogenschijnlijk pijnloos.


De sidderende schim van mijn toekomstige tweede dochter haalde opgelucht adem in het hiervoormaals.


zaterdag 11 april 2009

vrijdag 10 april 2009

Van holadiejee


Gisteren zaten er twee Amerikaanse meiden achter me in de tram, zodat ik om de twee seconden het woordje ‘like’ hoorde, met die typerende pauzes aan weerszijden: “And she said to me, like, I’m meeting his parents tomorrow. So I thought, like, o my gód…”


‘Like’ geeft aan dat de spreker overschakelt naar de directe rede, naar een kleine performance. Het is spreektaal voor de dubbele punt.


Ik vroeg me af: bestaat hier een Nederlands equivalent van? Toen de tram langs het Binnenhof gleed, wist ik het ineens.


Vertaal maar mee: “En zij zei tegen mij, van, morgen ga ik z’n ouders ontmoeten. Dus ik dacht, van, o mijn god…”


Van.


Landskampioen in zulke constructies is de spreker van deze oneliners:

1. “Je hebt onder ogen te zien, van, hoe staan we er nu voor.”

2. “(…) al die mensen in Nederland die denken, van, wat gebeurt er met mijn baan.”

3. “En ik denk, van, het gaat mij als premier om het boeken van resultaat.”


Op het ministerie van Algemene Zaken werkt iemand die de twijfelachtige eer heeft alle radio- en tv-interviews van onze premier letterlijk over te tikken op de website (werkverschaffing? taakstraf?) en als je in dat materiaal op ‘van’ zoekt, dan krijg je zoiets, van, o mijn god…


Turf de volgende keer dat u J.P. hoort maar eens mee. En stel u dan een Brits of Amerikaans staatshoofd voor dat als volgt praat: “You’ve got to face, like, what’s our situation now. (...) All those people in this country that think, like, what’s going to happen to my job (...) And I think, like, as prime-minister...”


Het is niet érg ofzo.
Het is alleen een beetje vulgair, dom, storend, proletig, gênant en tenenkrommend.
Van holadiejee.


Van- en like-grootverbruikers missen het vermogen om verhalen samen te vatten, zodat ze elke dialoog letterlijk naspelen (“Dus ik zeg, van, (…) zegt hij, van…”).


Obama’s Europese bezoek maakte welsprekendheid weer tot thema. Balkenende zal er nooit in uitblinken. Maar is het echt teveel gevraagd om het goede voorbeeld te geven en een klein beetje fatsoenlijk Nederlands te spreken?

zondag 5 april 2009

Taal noch teken


Een schrijver die een envelop in de brievenbus vindt met het adres van zijn uitgeverij erop, door een medewerker netjes doorgestreept en doorgestuurd, moet altijd een beetje op zijn hoede zijn. Het overkomt me gelukkig niet al te vaak, maar laatst was het weer raak. Een getypt velletje. Postpapier met watermerk. Postzegel en antwoordenvelop bijgesloten.
De afzender meende een spelfout in mijn laatste boek ontdekt te hebben. En hij had geen antwoord gekregen op zijn laatste brief. “Taal noch teken!” Ik zag dat het uitroepteken met een grotere spierkracht dan de overige letters in het papier was gehamerd. Op iedere krantenredactie weten ze dat handgeschreven of getypte brieven weinig goeds voorspellen.
Meestal zijn het vinnige betogen van vierduizend woorden, naar aanleiding van een kort berichtje, en anders zijn het wel die dichtbeschreven pagina’s waarin het geheim van de piramides eindelijk ontrafeld wordt, de aanwezigheid van buitenaardse wezens wordt aangetoond met duizelingwekkende diagrammen, en soortgelijke ontdekkingen die de afzender graag wereldkundig gemaakt ziet.
Ook wetenschappers worden er mee geplaagd. Ik ken het geval van een wiskundige die volgens een hardnekkige briefschrijver geen recht zou hebben gehad op de hem toegekende Spinozapremie. Of die wiskundige het geld even wilde overschrijven op de rekening van de briefschrijver, de wérkelijke ontdekker van de premiewinnende wiskundige stelling. En elke maand een herinnering: “Je tijd is om!”
Ronald Giphart zou gedragen slipjes van tienermeisjes opgestuurd krijgen, Tommy Wieringa kreeg stapels foto’s opgestuurd van dames die poseerden met een sinaasappel tussen schouder en kin geklemd (zoals op het omslag van Joe Speedboot), en hoewel ik toch een naakte vrouw op het omslag van mijn debuut had staan, is mij noch nooit iets in die sferen toegestuurd.
Omdat dit boek over stalking ging, triggerde het een heel specifieke groep brievenschrijvers. Van een enkeling kreeg ik het complete strafdossier toegestuurd, alsof ik hun advocaat was.
Laatst na een openbare discussie - die zoals vaker over een mysterie als ‘de taak van de roman’ ging - kwam een oudere man me bij het signeren opzoeken. “U heeft niks gezegd over herkenning. Mensen lezen boeken omdat ze iets herkennen.”“Dat is inderdaad ook een interessant aspect. Daar hadden we het ook over kunnen hebben,” mompelde ik, gevolgd door iets verontschuldigends over de “altijd beperkte tijd”. “Nee,” sprak de man krachtig (ook hij leek me het type dat brieven schreef met nijdig ingehamerde uitroeptekens), “daar had je het over moeten hebben!”
Herkenning is inderdaad de crux. Je leest een boek, hebt het idee dat het speciaal voor jou is geschreven en ervaart daardoor onmiddellijk een hechte band met de schrijver, waardoor het vanzelfsprekend is dat je hem brieven schrijft. Je kent elkaar immers. De langste handgeschreven brief kreeg ik voorafgaand aan een optreden overhandigd in een Belgisch plaatsje (Knokke of Dilbeek). De strekking: de man had mijn boek gelezen en bezwoer me ernstig: “Ik kan u helpen.”
Ik las de brief backstage, samen met Gerrit Komrij, die me leerde dat zulke brieven altijd in drie fasen komen. 1. Ik ben een groot bewonderaar van uw werk, etc etc. 2. Mag ik zo vriendelijk zijn eraan te herinneren dat u mijn laatste brief nog niet beantwoord hebt? “En fase drie is dan: meneer Komrij, u bent een ploert! En uw werk heb ik ook altijd ploerterig gevonden!”Ik borg het postpapier met watermerk op.
Vaag herinnerde ik me de eerdere brief waarop ik ‘taal noch teken’ liet horen. Die brief kwam vlak vóór de betreffende roman verscheen, waarvan de briefschrijver wilde weten: “Hoe verdedigbaar is de keuze van Venetië als locatie? Uw oratio pro domo zie ik gaarne tegemoet.”Dit omdat de afzender meende dat Gerard Reve ooit klaagde dat jonge schrijvers hun materiaal altijd “van ver haalden”, terwijl hun eigen straat al “vier Madame Bovary’s” zou opleveren.
Wat zou deze man met zo’n oratio pro domo willen? Gratis een handschriftje vangen en dat aan het Letterkundig Museum verpatsen? Enfin, als de man ondanks de vermeende spelfout dat boek gelezen heeft, weet hij dat het overgrote deel in een Nederlands provincieplaatsje speelt, in mijn eigen straat zogezegd, met, voorwaar, een meisjespersonage in wie mogelijk een moderne Bovary huist.Dat kan ik beter niet te hard zeggen.
Straks komt de briefschrijver nog op het idee dat ik naar aanleiding van zijn briefje die roman in de twee weken voor de publicatie volledig heb herschreven, zodat hij de rechtmatige eigenaar van mijn royalty’s is. Dan volgt dadelijk Fase Drie volgens Komrij’s systematiek. “Je tijd is om, ploert!”

donderdag 2 april 2009


“De strijd in Afghanistan is niet president Obama’s oorlog, het is onze oorlog. Het is onze collectieve verantwoordelijkheid,” aldus NAVO-secretaris-generaal Jaap de Hoop Scheffer deze week.
Hoho! Weet De Hoop Scheffer niet dat de oorlog voorbij is? Heeft hij de e-mail uit het Witte Huis niet gelezen? Dan wist hij dat het voortaan om een ‘Overseas Contingency Operation’ gaat in plaats van de ‘War on Terror’.
In Den Haag zei Hillary Clinton dat het “vanzelf spreekt” die term niet meer te gebruiken. Bij zijn inaugurele speech, op 20 januari, zei Obama nog: “Our nation is at war, against a far-reaching network of violence and hatred.”
Twee maanden later is die oorlog voorbij.
War is over, if you want it.
Dat de naamsverandering gelijktijdig met de Haagse Afghanistantop kwam, lijkt me geen toeval. Clinton overspoelde ons landje met complimenten. Ja, de VS hadden zelfs de Nederlandse aanpak in Afghanistan overgenomen. Nu nemen ze daar onze eufemistische terminologie bij. Bij ons heette de oorlog tegen terrorisme immers altijd al een ‘wederopbouwmissie’.
Zoveel complimenten, daar moet iets achter zitten. Bijvoorbeeld dat de VS onze militairen graag nog wat langer in Afghanistan zien. O ja, beaamden alle verzamelde landen in Den Haag hijgerig, Nederland doet het fan-tas-tisch daar! En terwijl ze applaudisseerden dachten ze: godzijdank, wij niet!
Dat doet me denken aan een scène uit Asterix en Obelix, waarbij Romeinse vrijwilligers die tegen het dorpje van de Galliërs durven te vechten uit een rij naar voren moeten stappen. Iedereen doet één stap achteruit. En wie blijven er vooraan staan: Maxime Verhagen en Jan Peter Balkenende.
Toen Bush na 9/11 verklaarde: “These are not acts of terrorism, these are acts of war” wist hij het woedepotentieel van zijn onderdanen om te buigen tot een collectieve steun voor overzeese invallen. Om van ons oorlogssteun te krijgen is een andere retoriek nodig. Europeanen, en vooral Nederlanders, hebben geen masculiene spierballenmentaliteit, maar een feminien verantwoordelijkheidsgevoel.
Geen war dus, maar een contingency, een ‘onvoorziene gebeurtenis’. En wie kunnen daar beter mee omgaan dan de Nederlanders?